Gebrek aan vertrouwen
1Hij ging daar weg en kwam in zijn vaderstad, en zijn leerlingen volgden Hem. 2Toen het sabbat was, begon Hij in de synagoge onderricht te geven. Veel toehoorders waren verbaasd en zeiden: ‘Waar heeft Hij dat vandaan, wat voor wijsheid is Hem gegeven, en dan die machtige daden die door zijn handen tot stand komen? 3Dat is toch de timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Joses en Juda en Simon? Zijn zusters wonen toch hier bij ons?’ En ze namen aanstoot aan Hem. 4Jezus zei hun: ‘Een profeet wordt overal geëerd, behalve in zijn vaderstad, bij zijn familie en in zijn eigen huis.’ 5Hij kon daar helemaal geen machtige daden verrichten, behalve dat Hij enkele zieken de handen oplegde en hen genas. 6En Hij was verbaasd over hun gebrek aan vertrouwen. Hij trok door de dorpen in de omgeving om onderricht te geven.Zending van de twaalf
7Hij riep de twaalf bij zich, en begon hen twee aan twee uit te zenden, en Hij gaf hun macht over de onreine geesten. 8Hij gebood hun om niets mee te nemen voor onderweg dan een stok – geen brood, geen reistas, geen geld in de beurs – 9wel sandalen aan te doen, maar geen twee stel kleren aan te trekken. 10Hij zei tegen hen: ‘Als je bij iemand onderdak krijgt, blijf daar dan tot je weer verder reist. 11En als je ergens niet ontvangen wordt, en ze luisteren niet naar jullie, ga daar dan weg, en stamp het zand van je voeten: een getuigenis tegen hen!’ 12Ze gingen op weg en riepen op tot bekering. 13Ze dreven veel demonen uit, zalfden veel zieken met olie en genazen hen.Het levenseinde van Johannes de Doper
14Koning Herodes hoorde over Hem, want zijn naam was bekend geworden, en ze zeiden: ‘Johannes de Doper is uit de doden opgewekt. Daarom zijn die krachten in Hem werkzaam.’ 15Maar anderen zeiden: ‘Het is Elia’, en weer anderen: ‘Het is een profeet als andere profeten.’ 16Toen Herodes dat hoorde, zei hij: ‘Die Johannes, die ik heb laten onthoofden, is uit de doden opgewekt.’ 17Want zelf had Herodes Johannes laten arresteren en in de gevangenis laten zetten vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, omdat hij haar getrouwd had. 18Want Johannes had tegen Herodes gezegd: ‘Het is u niet geoorloofd de vrouw van uw broer te bezitten.’ 19Herodias was daarom op hem gebeten en wilde hem uit de weg ruimen, maar ze had daartoe niet de macht. 20Want Herodes had ontzag voor Johannes, in het besef dat deze een rechtvaardige en heilige man was, en hij nam hem in bescherming. Als hij naar hem luisterde, raakte hij steeds in verlegenheid, en toch hoorde hij hem graag. 21Er kwam een gunstige dag toen Herodes op zijn verjaardag een feestmaal gaf voor zijn hofhouding, de legerleiding en de hoge heren van Galilea. 22De dochter van hem en Herodias kwam binnen en met haar dans deed ze Herodes en zijn gasten een groot genoegen. De koning zei tegen het meisje: ‘Vraag me wat je maar wilt, ik zal het je geven.’ 23En hij deed er zelfs een eed op: ‘Wat je me ook vraagt, ik zal het je geven, al was het de helft van mijn koninkrijk.’ 24Ze ging weg en zei tegen haar moeder: ‘Wat moet ik vragen?’ Die zei: ‘Het hoofd van Johannes de Doper.’ 25Haastig ging ze recht op de koning af en vroeg: ‘Ik wil dat u mij terstond op een schotel het hoofd van Johannes de Doper geeft.’ 26De koning werd bedroefd, maar vanwege zijn eed en omwille van zijn gasten wilde hij het haar niet weigeren. 27Meteen stuurde de koning iemand van zijn lijfwacht en gaf het bevel om het hoofd van Johannes te brengen. Die ging weg en onthoofdde hem in de gevangenis. 28Hij bracht zijn hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje, en het meisje gaf het aan haar moeder. 29Toen zijn leerlingen het hoorden, kwamen ze zijn lijk halen en legden het in een graf.Jezus geeft vijfduizend mensen te eten
30De apostelen kwamen terug bij Jezus, en ze vertelden Hem alles wat ze hadden gedaan en hoe ze onderricht gegeven hadden. 31Hij zei tegen hen: ‘Ga nu mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en wat uit te rusten.’ Want er kwamen en gingen zoveel mensen, dat ze niet eens de gelegenheid hadden om te eten. 32Ze gingen in de boot weg naar een eenzame plaats om alleen te zijn. 33Men zag hen weggaan en velen herkenden hen. Uit alle steden haastten ze zich te voet daarheen en kwamen er eerder aan dan zij. 34Toen Hij van boord ging, zag Hij een grote menigte, en Hij had zeer met hen te doen, omdat ze "als schapen zonder herder waren", en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten. 35Het was al laat geworden toen zijn leerlingen Hem kwamen zeggen: ‘Dit is een eenzame plaats, en het is al laat. 36Stuur de mensen weg, dan kunnen ze zelf op de hoeven en in de dorpen in de omgeving iets te eten gaan kopen.’ 37Hij antwoordde hun: ‘Jullie moeten hun te eten geven.’ Ze zeiden tegen Hem: ‘Moeten we voor tweehonderd denariën brood gaan kopen en hun te eten geven?’ 38Maar Hij zei hun: ‘Hoeveel broden hebben jullie? Ga eens kijken.’ En toen ze het waren nagegaan, zeiden ze: ‘Vijf, en nog twee vissen.’ 39Hij zei dat ze allemaal in groepen in het groene gras moesten gaan zitten. 40Ze gingen zitten in groepjes van honderd en van vijftig. 41Hij nam die vijf broden en twee vissen, keek op naar de hemel, sprak de zegenbede uit, brak de broden en gaf ze aan zijn leerlingen om ze onder hen uit te delen; ook de twee vissen verdeelde Hij onder allen. 42Allemaal hadden ze volop te eten. 43Ze haalden twaalf korven vol brokken op, en ook wat van de vis over was. 44Het waren vijfduizend man die van het brood gegeten hadden.Tegenwind op het meer
45Meteen daarna dwong Hij zijn leerlingen om aan boord te gaan en alvast over te steken naar Betsaïda; dan zou Hij intussen de menigte wegsturen. 46Toen Hij afscheid van hen genomen had, ging Hij de berg op om te bidden. 47Het was al avond toen de boot midden op het meer was, en Hij alleen aan land. 48Hij zag hoe ze zich afbeulden met roeien, want ze hadden de wind tegen, en tegen het einde van de nacht ging Hij lopend over het meer naar hen toe. Hij wilde hun voorbijgaan. 49Toen ze Hem op het meer zagen lopen, dachten ze dat het een spook was, en ze begonnen te schreeuwen. 50Want allemaal zagen ze Hem en ze raakten in paniek. Meteen begon Hij met hen te spreken: ‘Rustig maar, Ik ben het. Wees niet bang.’ 51En Hij stapte bij hen in de boot, en de wind ging liggen. Ze raakten helemaal buiten zichzelf, 52want ze hadden van de broden niets begrepen; hun hart was versteend.53Ze staken over en kwamen aan land in Gennesaret, waar ze aanlegden. 54Ze gingen van boord en meteen herkenden de mensen Hem, 55en ze trokken heel dat gebied rond. Men begon de zieken op bedden naar de plek te brengen waar ze hoorden dat Hij was. 56Waar Hij ook heen ging, naar dorpen of steden of hoeven, ze legden de zieken op de markt neer, en ze vroegen Hem om tenminste de zoom van zijn kleed te mogen aanraken. En wie Hem aanraakte, werd gered.

