1Zie, de voeten
van de vreugdebode die vrede meldt
gaan over de bergen!
Vier uw feesten Juda,
volbreng uw geloften!
Want nooit meer zal de boosdoener door u heen trekken:
hij wordt volkomen vernietigd.
2Een vernieler is tegen u opgerukt.
Bewaak de vesting! Houd de weg in het oog!
Maak uw lendenen sterk. Zet al uw krachten in.
3Want de Heer herstelt de glorie van Jakob,
de glorie van Israël.
Want rovers hebben hen beroofd
en hun wijnranken vernield.
De val van Nineve
4De schilden van zijn helden zijn rood geverfd,
de soldaten zijn gekleed in het karmozijn.
Het staal van de strijdwagens vlamt,
nu zij zich opstellen, en de lansen laten trillen.
5De wagens razen over de wegen,
over de vlakte jakkeren ze voort;
het lijken fakkels,
als bliksemschichten flitsen ze voorbij.
6Hij roept zijn keurtroepen op;
hals over kop snellen zij toe
en haasten zich naar de wallen;
het schutdak wordt al opgesteld.
7De poorten van de rivieren worden opengezet;
de tempel wankelt,
8en zij die daar staat, wordt ontluisterd en meegevoerd,
terwijl haar dienaressen jammeren
– het klinkt als het klagen van duiven –
en zich op het hart slaan.
9Nineve is als een waterbekken
waaruit het water wegloopt.
‘Sta stil! Sta toch stil!’
Maar niemand keert zich om.
10‘Grijp het zilver,
grijp het goud!’
Er komt geen eind aan de voorraad,
die vracht van kostbaarheden.
11Leegte, verlatenheid, verwoesting;
bezwijkende harten, knikkende knieën,
alle lendenen trillen,
alle gezichten verliezen hun kleur.
Bedreigingen aan de leeuw
12Waar is het hol van de leeuw nu,
het grasveld van de leeuwenwelpen,
de plek waar leeuw en leeuwin zich bewogen
met hun jongen, door niemand gestoord?
13De leeuw, die verscheurde voor zijn jongen
en wurgde voor zijn leeuwinnen,
zijn holen vulde met prooi,
zijn spelonken met buit!
14‘Nu treed Ik op tegen u:
– godsspraak van de Heer van de machten –
uw wagens laat Ik opgaan in rook,
het zwaard verslindt uw welpen,
uw buit vaag Ik weg van de aarde
en de stem van uw afgezanten zal niet meer worden gehoord.’

