Boetpsalm
1Een lied Hammaälôth. Uit de diepten roep ik tot U, o Heere!
2Heere! hoor naar mijn stem; laat Uw oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen.
3Zo Gij, Heere! de ongerechtigheden gadeslaat; Heere! wie zal bestaan?
4Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
5Ik verwacht den Heere; mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord.
6Mijn ziel wacht op den Heere, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen.
7Israël hope op den Heere; want bij den Heere is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing.
8En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.