Het voorbeeld van Israël
1Vergeet dit nooit, broeders en zusters: onze vaderen verbleven allemaal onder de wolk en trokken allemaal door de zee; 2zij zijn allemaal in Mozes gedoopt door de wolk en de zee; 3zij aten allemaal hetzelfde geestelijk voedsel 4en dronken allemaal dezelfde geestelijke drank, want zij dronken uit een geestelijke rots die met hen meetrok, en die rots was Christus. 5Maar in de meesten van hen heeft God geen welgevallen gehad; immers, zij werden in de woestijn geveld.6Voor ons zijn deze gebeurtenissen een les om niet naar het kwade te verlangen, zoals zij deden. 7Dien geen afgoden, zoals sommigen van hen gedaan hebben. Het schriftwoord zegt: "Het volk ging zitten om te eten en te drinken, en stond op om te spelen". 8Laten wij geen ontucht plegen, zoals sommigen van hen: op één dag vielen er drieëntwintigduizend doden. 9En laten wij de Heer niet tarten, zoals sommigen van hen gedaan hebben: slangen brachten hen om. 10En mopper niet tegen God, zoals sommigen van hen gemopperd hebben: de verderver bracht hen om.
11Wat hun overkwam is voor ons een voorbeeld; het werd te boek gesteld als een waarschuwing, omdat het einde der tijden op ons afkomt. 12Daarom, wie meent te staan, moet oppassen dat hij niet valt. 13U hebt nog geen enkele beproeving doorstaan die de menselijke maat overschrijdt. God is getrouw: Hij zal niet toelaten dat u boven uw krachten beproefd wordt. Mét de beproeving bepaalt Hij ook de uitkomst, zodat u haar kunt doorstaan.
Heidense offermaaltijden
14Houd u dus ver, geliefden, van afgoderij. 15Ik spreek tot verstandige mensen: vorm uw eigen oordeel over wat ik ga zeggen. 16De beker van de zegening, die wij zegenen, geeft ons gemeenschap met het bloed van Christus. En het brood dat wij breken, geeft ons gemeenschap met het lichaam van Christus. 17Omdat het één brood is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allemaal hebben wij deel aan het ene brood. 18Kijk ook naar het Joodse volk: zij die de offers nuttigen, hebben bij hen immers deel aan het altaar.19Ik zeg niet dat offervlees iets bijzonders is, of dat een afgod iets te betekenen heeft. 20Maar wel dat de heidenen offers opdragen aan demonen en niet aan God; en ik wil niet dat u gemeenschap aangaat met de demonen. 21U kunt niet uit de beker van de Heer drinken én uit de beker van de demonen; u kunt niet deelhebben aan de tafel van de Heer én aan de tafel van de demonen. 22Of willen wij de Heer uitdagen? Zijn wij soms sterker dan Hij?
23‘Alles is geoorloofd.’ Ja, maar niet alles is heilzaam. ‘Alles mág.’ Ja, maar niet alles is opbouwend. 24Laat niemand zijn eigen voordeel zoeken maar dat van anderen. 25Alles wat in de vleeshal wordt verkocht mag u eten, zonder uit gewetensbezwaar navraag te doen. 26Want "aan de Heer behoort de aarde en al wat zij bevat". 27Wanneer een ongelovige u uitnodigt en u besluit te gaan, eet dan gerust alles wat u wordt voorgezet, zonder uit gewetensbezwaar navraag te doen. 28Maar als iemand u zegt: ‘Dit is aan de goden gewijd vlees’, eet er dan niet van, ter wille van degene die u er opmerkzaam op maakte, en omwille van het geweten. 29Ik bedoel nu niet uw eigen geweten, maar dat van die ander. Want waarom zou ik mijn vrijheid onderwerpen aan het oordeel van andermans geweten? 30Als ik onder dankzegging iets gebruik, hoe kan iets waarvoor ik God dank zeg mij dan worden kwalijk genomen?
31Of u dus eet of drinkt, of wat dan ook doet, doe alles tot eer van God. 32Geef geen aanstoot, noch aan Joden noch aan Grieken noch aan Gods kerk. 33Ook ik tracht allen zoveel mogelijk ter wille te zijn, en zoek niet mijn eigen voordeel, maar dat van anderen, opdat allen gered worden.

