David draagt de tempelbouw op aan Salomo
1David riep alle magistraten van Israël in Jeruzalem bijeen: de stamhoofden, de aanvoerders van de legerafdelingen die de koning dienden, zowel de aanvoerders van duizend als van honderd; de beheerders van alle goederen en het vee van de koning; de opvoeders van zijn zonen, samen met de hovelingen, de helden en alle strijders van aanzien.2Toen stond koning David op en sprak: ‘Luister naar mij, mijn broeders en mijn volk! Ik had het voornemen om een huis te bouwen als verblijf voor de ark van het verbond van de Heer, voor de voetenbank van onze God. Daarom heb ik alle voorbereidingen getroffen voor de bouw. 3Maar God heeft mij gezegd: “U mag geen huis bouwen voor mijn naam, want u hebt veel oorlogen gevoerd en bloed vergoten.” 4De Heer, de God van Israël, heeft uit heel mijn familie mij uitverkoren om voor altijd koning te zijn over Israël. Want Juda koos Hij als leider en uit het huis van Juda koos Hij het huis van mijn vader, en onder de zonen van mijn vader is zijn gunst op mij gevallen en daarom heeft Hij mij verheven tot koning over heel Israël.
5Uit de vele zonen die de Heer mij heeft gegeven, heeft Hij Salomo uitverkoren om op de koninklijke troon van de Heer over Israël te heersen. 6En Hij heeft mij gezegd: “Uw zoon Salomo zal mijn huis en mijn voorhoven bouwen, want hem heb Ik uitverkoren als mijn zoon en Ik zal voor hem een vader zijn. 7Ik zal zijn koningschap voor eeuwig bevestigen als hij, zoals nu, mijn voorschriften en geboden trouw blijft onderhouden.” 8Welnu, waar heel Israël bij is, de gemeente van de Heer, en ten aanhoren van onze God, zeg ik u: Onderhoud en doorvors alle voorschriften van de Heer uw God, opdat u dit goede land mag blijven bezitten en het voor eeuwig als een erfenis kunt doorgeven aan uw kinderen. 9En jij, mijn zoon Salomo, erken de God van je vader en dien Hem met een onverdeeld hart en met vreugde. Want de Heer doorgrondt alle harten en doorziet ieders gezindheid. Als je Hem zoekt, dan staat Hij voor je, maar als je Hem verlaat, dan verwerpt Hij je voor eeuwig. 10Welnu, besef dat de Heer je heeft uitverkoren om een huis te bouwen dat zijn heiligdom zal zijn. Ga vastberaden aan het werk!’
11Daarop overhandigde David aan zijn zoon Salomo het bouwplan van de voorhal met de belendende gebouwen, de schatkamers, de bovenzalen, de binnenkamers en de ruimte voor het verzoendeksel. 12Verder het ontwerp van alles wat hij bedacht had voor de voorhoven van het huis van de Heer en alle zalen daaromheen, bestemd voor de schatten van het huis van God en voor de offergaven, 13voor de afdelingen van de priesters en de Levieten, voor al het dienstwerk in het huis van de Heer en voor al het daarbij benodigd dienstgerei. 14Hij gaf hem zoveel goud en zilver als voor de verschillende gebruiksvoorwerpen bij de afzonderlijke diensten nodig was, 15namelijk zoveel gewicht aan goud als nodig was om de verschillende gouden luchters en bijbehorende gouden lampen te maken, en zoveel gewicht aan zilver als nodig was voor de zilveren luchters en bijbehorende lampen, overeenkomstig de bestemming van de afzonderlijke luchters. 16Verder het benodigde goud voor de twee tafels van de toonbroden, en het zilver voor de zilveren tafels, 17het zuiver goud voor de vorken, de offerschalen en de drinkschalen, het benodigde gewicht aan goud voor de verschillende gouden bekers en het benodigde gewicht aan zilver voor de verschillende zilveren bekers. 18Verder zoveel gelouterd goud als er nodig was voor het reukofferaltaar en goud voor de bouw van de wagen met de cherubs, die met uitgespreide vleugels de ark van het verbond van de Heer moesten bedekken. 19Dit alles staat in een geschrift dat ik van de Heer heb ontvangen en waarin Hij mij aanwijzingen heeft gegeven voor de uitvoering van het bouwplan.
20Daarna zei David tegen zijn zoon Salomo: ‘Ga flink en vastberaden aan het werk; vrees niet en laat je niet afschrikken. Want de Heer God, mijn God, is met je; Hij zal niet van je wijken en je niet in de steek laten, voordat je al het werk voor de dienst in het huis van de Heer voltooid hebt. 21Daar staan de afdelingen van de priesters en van de Levieten voor elke taak in het huis van God; voor elk soort werk kun je beschikken over vrijwilligers die bedreven zijn in allerlei arbeid. En ook de magistraten en heel het volk zullen bij alles tot je dienst staan.’

