1De Heer sprak tot Mozes: ‘Zeg tegen Aäron: Strek uw staf uit over de rivieren, stromen en moerassen en laat de kikkers over Egypte komen.’ 2Aäron strekte zijn hand uit over de wateren van Egypte, en er kwamen kikkers uit, die heel Egypte overstroomden. 3Maar door hun toverkunsten deden de magiërs hetzelfde en ook zij lieten kikkers komen over Egypte.
4De farao ontbood Mozes en Aäron en sprak: ‘Smeek de Heer toch dat Hij de kikkers weghaalt bij mij en mijn onderdanen; dan zal ik het volk laten gaan om offers op te dragen aan de Heer.’ 5Mozes antwoordde de farao: ‘Zegt u het maar; ik ga bidden voor u, uw hovelingen en uw onderdanen: wanneer moeten de kikkers uit uw omgeving en uit uw huizen verdwijnen zodat er alleen in de Nijl nog overblijven?’ 6‘Morgen’, antwoordde de farao. Mozes verzekerde hem: ‘Het zal gebeuren zoals u zegt. Daardoor zult u beseffen dat de Heer onze God zijn gelijke niet heeft. 7De kikkers zullen verdwijnen uit uw omgeving en uit uw huizen, uit die van uw hovelingen en uw onderdanen, zodat er alleen in de Nijl nog overblijven.’ 8Mozes en Aäron gingen bij de farao weg en Mozes bad luid tot de Heer en vroeg Hem de kikkers weg te nemen, waarmee Hij de farao getroffen had.
9En de Heer verhoorde het gebed van Mozes. De kikkers stierven in de huizen, op de binnenplaatsen en buiten op het land. 10Men veegde ze bijeen, de ene hoop na de andere, zodat het land ervan stonk. 11Maar toen de farao zag dat er een oplossing gekomen was, werd hij weer onwillig. Hij luisterde niet naar hen, zoals de Heer gezegd had.
Derde plaag: muggen
12De Heer sprak tot Mozes: ‘Zeg tegen Aäron: Neem uw staf in de hand en sla in het stof op de grond: het zal in heel Egypte in muggen veranderen.’ 13Dat deden zij; Aäron nam zijn staf in de hand en sloeg in het stof op de grond. Meteen kwamen mensen en dieren onder de muggen te zitten: al het stof van de grond in heel Egypte was in muggen veranderd. 14Met hun toverkunsten probeerden ook de magiërs muggen tevoorschijn te brengen, maar zij slaagden er niet in. Mensen en dieren zaten onder de muggen. 15Daarop zeiden de magiërs tegen de farao: ‘Dit is de vinger van God!’ Maar de farao bleef halsstarrig, hij luisterde niet naar hen, zoals de Heer gezegd had.Vierde plaag: steekvliegen
16En de Heer sprak tot Mozes: ‘Ga morgenvroeg naar de farao, wanneer hij naar de rivier gaat, en zeg tegen hem: Zo spreekt de Heer: laat mijn volk gaan om Mij te vereren. 17Want als u mijn volk niet laat gaan, laat Ik steekvliegen komen over u, over uw hovelingen en uw onderdanen. Uw huizen, de huizen van alle Egyptenaren en de grond onder hun voeten zullen van de steekvliegen vergeven zijn. 18Maar voor het land van Gosen, waar mijn volk woont, zal Ik op die dag een uitzondering maken; daar zullen geen steekvliegen zijn. Zo zult u weten dat Ik, de Heer, in uw land aanwezig ben, 19want Ik zal onderscheid maken tussen mijn volk en uw volk. Morgen zal dit teken zich voordoen.’ 20En zo deed de Heer. Zwermen steekvliegen drongen het paleis van de farao binnen, de huizen van zijn hovelingen en heel Egypte. Het land was van de steekvliegen vergeven.21Weer ontbood de farao Mozes en Aäron en sprak: ‘Ga offers opdragen aan uw God; maar doe het hier in het land.’ 22Maar Mozes antwoordde: ‘Dat zou onmogelijk zijn. De offers die wij aan de Heer onze God opdragen zijn voor de Egyptenaren een aanstoot. Als wij onder de ogen van de Egyptenaren offers brengen die voor hen een aanstoot zijn, zullen zij ons zeker stenigen. 23Dan kunnen we beter drie dagreizen de woestijn in gaan en daar aan de Heer onze God de offers brengen die Hij van ons vraagt!’ 24Toen sprak de farao: ‘Dan laat ik u gaan om in de woestijn offers op te dragen aan de Heer uw God; als u maar niet te ver weggaat. En bid ook voor mij.’ 25Mozes antwoordde: ‘Zodra ik van u weggegaan ben zal ik voor u bidden tot de Heer. Morgen zullen de steekvliegen weggaan bij de farao, bij zijn hovelingen en bij zijn volk. Maar dan moet de farao niet doorgaan met zijn bedrog, door het volk weer niet te laten gaan om offers te brengen aan de Heer.’
26Mozes ging weg van de farao en bad voor hem tot de Heer. 27En de Heer deed wat Mozes vroeg: de steekvliegen gingen weg van de farao, van zijn hovelingen en van zijn volk. Niet één bleef er over. 28Maar ook deze keer werd de farao weer onwillig. Hij liet het volk niet gaan.

