Oordeel niet!
1Werp je niet op als rechter, opdat je niet onder het oordeel valt.
2Want onder het oordeel dat jullie vellen, zul je vallen, en met de maat waarmee jullie meten, zul je gemeten worden.
3Wat kijk je naar de splinter in het oog van een ander, terwijl je de balk in je eigen oog niet opmerkt?
4Of hoe kun je tegen een ander zeggen: Laat me de splinter uit je oog halen, en kijk, de balk zit in je eigen oog?
5Schijnheilige, haal eerst de balk uit je eigen oog, en pas dan zie je scherp genoeg om de splinter uit het oog van de ander te halen.
6Geef het heilige niet aan de honden, en gooi jullie parels niet voor de varkens, opdat zij die niet met hun poten vertrappen, zich tegen je keren en je verscheuren.
Zoek, en je zult vinden
7Vraag, en jullie zal gegeven worden. Zoek, en je zult vinden. Klop, en er zal voor je worden opengedaan.
8Want ieder die vraagt, krijgt, en wie zoekt, vindt, en voor wie klopt, zal worden opengedaan.
9Of is er soms iemand onder jullie die zijn zoon een steen geeft als hij om brood vraagt?
10Of een slang als hij om vis vraagt?
11Als jullie dan, slecht als je bent, goede gaven weten te geven aan je kinderen, hoeveel te meer dan zal jullie Vader in de hemel het goede geven aan wie het Hem vragen.
12Welnu, behandel de mensen in alles zoals je wilt dat ze jullie behandelen. Want dat is de Wet en de Profeten.
Twee wegen
13Ga binnen door de nauwe poort. Want wijd is de poort en breed is de weg die naar de ondergang leidt; er zijn vele mensen die daarlangs gaan.
14Hoe nauw is de poort en hoe smal de weg die naar het leven leidt; er zijn maar weinig mensen die hem vinden.
Valse profeten
15Pas op voor de valse profeten, die naar jullie toe komen in schaapskleren, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn.
16Aan hun vruchten zul je ze kennen. Men plukt toch geen druiven van doornstruiken en geen vijgen van distels?
17Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de zieke boom brengt slechte vruchten voort.
18Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen en een zieke boom geen goede.
19Iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid.
20Aan hun vruchten zul je ze dus kennen.
21Niet ieder die Heer! Heer! tegen Mij zegt, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar alleen hij die de wil doet van mijn Vader in de hemel.
22Velen zullen Mij op die dag zeggen: “Heer! Heer! Hebben we niet in uw naam geprofeteerd, hebben we niet in uw naam demonen uitgedreven, en hebben we niet in uw naam veel machtige daden gedaan?”
23Maar dan zal Ik hun openlijk zeggen: “Nooit heb Ik u gekend. "Verdwijn uit mijn ogen, overtreders van Gods wet!”"
Horen en doen
24Ieder die Mij hoort en doet wat Ik zeg, zal het vergaan als een verstandig man die zijn huis bouwde op de rots.
25De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de wind stak op en ze stortten zich op dat huis, en het stortte niet in, want het was op de rots gegrondvest.
26Ieder die deze woorden van Mij hoort en ze niet doet, zal het vergaan als een domme man die zijn huis bouwde op zand.
27De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de wind stak op en ze sloegen tegen dat huis, en het stortte in: het werd één grote ruïne.’
Reactie op Jezus’ toespraak
28Toen Jezus deze woorden beëindigd had, was de menigte geestdriftig over zijn onderricht.
29Want Hij onderrichtte hen als iemand met gezag en niet zoals hun schriftgeleerden.