Heilsprofetieën
1Op het eind van de dagen zal het gebeuren,
dat de berg van het huis van de Heer vast zal staan
als de eerste van de bergen, verheven boven de heuvels.
En de volken stromen naar hem toe,
2de vele natiën gaan op weg en zeggen:
‘Kom, laat ons naar de berg van de Heer gaan,
naar het huis van Jakobs God:
dan zal Hij ons zijn wegen wijzen
en wij zullen zijn paden bewandelen.
Want in Sion ontspringt de Wet,
en in Jeruzalem het woord van de Heer.’
3Hij zal rechtspreken tussen de vele volken
en machtige natiën tuchtigen,
al wonen zij nog zo ver.
Dan smeden zij hun zwaarden om tot ploegscharen
en hun speerpunten tot snoeimessen;
geen volk heft het zwaard meer tegen een ander
en de oorlog leren zij niet meer.
4Iedereen zal onder zijn wingerd zitten
of onder zijn vijgenboom, door niemand opgeschrikt.
Want de mond van de Heer van de machten heeft gesproken.
5Laat de andere volken hun wegen gaan,
elk volk in de naam van zijn god,
wij gaan onze weg in de naam van de Heer onze God,
voor eeuwig en altijd.
6‘Op die dag – godsspraak van de Heer –
zal Ik verzamelen wat kreupel is,
bijeenbrengen wat uiteen gejaagd is
en degenen wie Ik leed heb aangedaan verenigen.
7Van de kreupele maak Ik dan een rest,
van de afgedankte een machtig volk.
De Heer zal hen regeren op de berg Sion
vanaf nu tot in de eeuwigheid.
8Wat u betreft, Toren-van-de-kudde,
Ofel, dochter van Sion,
tot u komt weer de heerschappij van vroeger;
het koningschap behoort de dochter van Jeruzalem toe.
9Maar waarom jammert u nu zo luid?
Hebt u soms geen koning meer
of is uw raadsman omgekomen, dat er weeën over u komen
als over een vrouw in barensnood?
10Krijg maar weeën en zwoeg maar,
dochter van Sion, als een vrouw in barensnood,
want u moet nu de stad verlaten
en buiten wonen op het veld.
Tot aan Babel zult u gaan:
daar zult u bevrijd worden,
daar zal de Heer u verlossen
uit de greep van uw vijanden.
11Nu hebben de vele volken zich tegen u verzameld
en zij roepen: “Zij moet ontheiligd worden!
Wat een feest voor onze ogen zal Sion dan zijn!”
12Maar die volken beseffen niet
wat de gedachten van de Heer zijn;
zij begrijpen niets van zijn plan
om hen te verzamelen als schoven op de dorsvloer.
13Sta op om te dorsen, dochter van Sion!
Hoorns van ijzer geef Ik u,
en hoeven van koper,
om de vele volken te verbrijzelen.
Wijd ter ere van de Heer hun buit aan de vernietiging;
wijd hun rijkdom toe aan de Heer van heel de aarde!
14Nu moet u zich inkerven, benauwde stad!
Een wal is opgeworpen om ons te belegeren
en de rechter van Israël
wordt met de staf op zijn wang geslagen.

