Ontzetting van het belegerde Jeruzalem. Messiaanse tijd
1Een uitspraak. Een woord van de Heer over Israël. Godsspraak van de Heer, die de hemel heeft uitgespannen, de aarde heeft gegrondvest en de levensgeest van de mens in zijn binnenste gevormd heeft: 2‘Zie, Ik maak van Jeruzalem een bedwelmende beker voor alle omwonende volken; maar bij het beleg van Jeruzalem zal het ook tegen Juda gaan. 3Op die dag zal Ik van Jeruzalem een zwaar te tillen steen voor alle volken maken; al degenen die hem optillen zullen zich eraan snijden. Tegen hem zullen alle volkeren van de aarde samenspannen. 4Op die dag – godsspraak van de Heer – sla Ik alle paarden met schichtigheid en hun berijders met verdwazing; terwijl Ik over het huis van Juda mijn ogen opendoe, sla Ik al de paarden van de volken met blindheid. 5Dan zullen de stamhoofden van Juda in hun hart zeggen: “De kracht van de burgers van Jeruzalem ligt bij de Heer van de machten, hun God.” 6Op deze dag maak Ik de stamhoofden van Juda tot een wierookschaal in het hout, tot een brandende fakkel in het stro. Zij zullen alle volken in de omtrek verslaan, rechts en links, terwijl Jeruzalem steeds op haar plaats blijft.7Allereerst zal de Heer de tenten van Juda redden, zodat de roem van Davids huis en de roem van Jeruzalems burgers niet boven die van Juda uitsteekt. 8Op deze dag zal de Heer de burgers van Jeruzalem beschutten: de man die wankelde zal op deze dag als David zijn, het huis van David zal als een God zijn, als de engel van de Heer aan hun spits.
9Op die dag zal Ik eropuit zijn om al de volkeren die tegen Jeruzalem zijn opgetrokken te verdelgen. 10Maar over het huis van David en de bevolking van Jeruzalem zal Ik een geest van mededogen uitstorten, die hen tot bidden brengt. Dan zullen zij opzien naar hem die zij doorstoken hebben, en vanwege hem een rouwklacht houden, zoals men rouwt over de enige zoon; zij zullen om hem klagen, zoals men klaagt om de eerstgeborene. 11Zoals de rouwklacht om Hadadrimmon in de vlakte van Megiddo, zo groot zal de rouwklacht in Jeruzalem zijn. 12Het land zal rouwen, alle geslachten, ieder geslacht voor zich: het geslacht van Davids huis voor zich en hun vrouwen voor zich, het geslacht van Natans huis voor zich en hun vrouwen voor zich; 13het geslacht van Levi’s huis voor zich en hun vrouwen voor zich; het geslacht van Simi’s huis voor zich en hun vrouwen voor zich; 14alle andere geslachten, alle geslachten, ieder geslacht voor zich en hun vrouwen voor zich.

