Hoopvolle vooruitzichten
1Het woord van de Heer van de machten kwam en het luidde als volgt: 2Zo spreekt de Heer van de machten:‘Ik was jaloers om Sion met heftige jaloezie;
heftig en grimmig was Ik jaloers om haar.
\m
3Zo spreekt de Heer:
Ik keer terug naar Sion,
Ik neem mijn intrek in Jeruzalem.
Jeruzalem zal de stad van de trouw heten,
en de berg van de Heer van de machten, de heilige berg.
\m
4Zo spreekt de Heer van de machten:
Er zullen weer oude mannen en vrouwen zitten
op de pleinen van Jeruzalem,
ieder met een stok in de hand, vanwege hun vele jaren.
5De pleinen van de stad zullen weer vol zijn
met jongens en meisjes,
die op de pleinen spelen.
\m
6Zo spreekt de Heer van de machten:
Het zal wonderlijk lijken in die dagen, in de ogen van de rest van dit volk,
maar moet het daarom ook in mijn ogen wonderlijk zijn?
– godsspraak van de Heer van de machten.
\m
7Zo spreekt de Heer van de machten:
Zie, Ik ga mijn volk redden uit het land waar de zon opkomt
en uit het land waar zij ondergaat.
8Ik breng hen terug en zij zullen in Jeruzalem wonen.
Zij zullen mijn volk zijn en Ik hun God,
in trouw en in gerechtigheid.
\m
9Zo spreekt de Heer van de machten:
Laat uw handen krachtig zijn, u die in deze dagen
deze woorden hoort uit de mond van de profeten,
op de dag dat de fundamenten gelegd zijn om het huis van de Heer van de machten, de tempel, te herbouwen.
10Want vóór deze dagen
kreeg mens noch dier zijn loon.
Wie wegging of terugkwam was niet veilig voor de vijand;
Ik liet alle mensen op elkaar los.
11Maar nu ben Ik, tegenover de rest van dit volk, anders gezind dan Ik vroeger was – godsspraak van de Heer van de machten.
12Want het zaad zal gedijen, de wingerd zal zijn vrucht geven,
de aarde haar gewas en de hemel zijn dauw.
Dat alles geef Ik als erfdeel aan de rest van dit volk.
13En zoals u onder de volken vervloekt bent geweest,
huis Juda en huis Israël,
zo zal Ik u redden en u gezegend laten zijn.
Vrees dus niet en laat uw handen krachtig zijn.
14Want – zo spreekt de Heer van de machten –
zoals Ik besloten had u kwaad te doen, toen uw vaderen Mij tartten
– zo spreekt de Heer van de machten –
en zoals Ik daar toen geen spijt van kreeg,
15zo heb Ik in deze dagen besloten Jeruzalem en het huis Juda goed te doen. Vrees dus niet.
16En wat u doen moet is het volgende:
spreek de waarheid tegen elkaar. Vel in uw poorten eerlijke vonnissen,
vonnissen die vrede stichten.
17Beraam tegen elkaar geen kwaad
en verafschuw valse eden, want al die dingen haat Ik
– godsspraak van de Heer.’
\m
18Het woord van de Heer van de machten werd tot mij gericht:
19Zo spreekt de Heer van de machten:
‘De vasten van de vierde, de vasten van de vijfde,
de vasten van de zevende en de vasten van de tiende maand
zullen voor het huis Juda tot vreugde worden,
in blijdschap en in feestelijke samenkomsten.
Heb de waarheid en de vrede lief!
\m
20Zo spreekt de Heer van de machten:
Eens zullen volkeren komen en inwoners van vele steden,
21en de inwoners van de ene stad zullen naar die van de andere gaan
en zij zullen zeggen:
“Laat ons de genade van de Heer gaan afsmeken
en laat ons de Heer van de machten gaan zoeken;
ook ik ga mee.”
22Dan zullen vele volken en machtige volkeren komen
om in Jeruzalem de Heer van de machten te zoeken
en zijn genade af te smeken.’
\m
23Zo spreekt de Heer van de machten: ‘In die dagen zullen tien mannen, afkomstig uit volkeren van allerlei talen, één Joodse man bij de slip van zijn kleed vastgrijpen en tegen hem zeggen: “Met u willen wij meegaan, want wij hebben gehoord dat God met u is.” ’

