David en Batseba
1Omstreeks de jaarwisseling, wanneer de koningen ten strijde trekken, liet David Joab met zijn eigen lijfwacht en alle Israëlieten uitrukken; zij vernietigden de Ammonieten en belegerden Rabba. David zelf bleef in Jeruzalem.2Op een avond stond David van zijn rustbed op en liep wat op en neer op het dakterras van het paleis. Vanaf het terras zag hij een vrouw die aan het baden was; zij was heel mooi. 3David liet naar de vrouw informeren en er werd hem gezegd: ‘Het is Batseba, de dochter van Eliam, de vrouw van Uria de Hethiet.’ 4David stuurde boden om de vrouw te halen; zij kwam bij hem en hij sliep met haar toen zij zich van haar onreinheid had gezuiverd. Daarna ging zij weer naar huis. 5Maar de vrouw was zwanger geworden en zij liet David weten: ‘Ik ben zwanger.’
6Daarop stuurde David een boodschap naar Joab: ‘Stuur Uria de Hethiet naar mij toe.’ Joab stuurde Uria naar David. 7Uria kwam bij hem en David informeerde hoe het met Joab ging, en met het leger en met de oorlog. 8Daarna zei hij tegen Uria: ‘Ga naar huis en neem een bad.’ Toen Uria het paleis verliet, werden koninklijke geschenken achter hem aan gedragen. 9Maar Uria overnachtte in het portaal van het paleis, bij de dienaren van zijn heer, en hij ging niet naar huis. 10Toen aan David gemeld werd dat Uria niet naar huis was gegaan, zei hij tegen Uria: ‘U hebt toch een hele reis achter de rug. Waarom bent u dan niet naar huis gegaan?’ 11Uria antwoordde: ‘De ark, Israël en Juda zijn ondergebracht in hutten, en mijn heer Joab en de dienaren van mijn heer liggen in de open lucht. Kan ik dan naar mijn huis gaan om daar te eten en te drinken en bij mijn vrouw te slapen? Zowaar u leeft, dat doe ik niet.’ 12David zei tegen Uria: ‘Blijf vandaag ook nog hier; morgen laat ik u vertrekken.’ Zo bleef Uria in Jeruzalem, die dag en de dag erna.
13David nodigde hem uit om aan zijn tafel te eten en te drinken en hij voerde hem dronken. Toch ging Uria ’s~avonds weer slapen op zijn brits bij de dienaren van zijn heer en hij ging niet naar huis.
14De volgende ochtend schreef David een brief aan Joab, die hij door Uria liet overbrengen. 15In die brief schreef hij het volgende: ‘Zet Uria vooraan in de strijd, waar het hevigst gevochten wordt en trek u dan achter hem terug, zodat hij wordt getroffen en sneuvelt.’
16Joab zette Uria bij de belegering van de stad op een bepaalde plaats waarvan hij wist dat er sterke troepen stonden. 17De bewoners van de stad deden een uitval tegen Joab; een deel van het leger van de dienaren van David sneuvelde; ook Uria de Hethiet vond de dood. 18Joab stuurde een bode naar David om verslag uit te brengen over de strijd. 19Hij beval de bode: ‘Als u de koning verslag hebt uitgebracht over de strijd, 20zal hij wel kwaad worden en tegen u zeggen: “Waarom moesten jullie zo dicht bij de stad gaan vechten? Je weet toch wat ze zo van de muur naar beneden gooien? 21Is Abimelech, de zoon van Jerubbaäl, niet getroffen door een molensteen die een vrouw van de muur af op hem neersmeet, waardoor hij de dood vond in Tebes? Waarom kwamen jullie dan zo dicht bij de muur?” Je moet dan zeggen: “Ook uw dienaar Uria de Hethiet is gesneuveld.” ’
22De bode vertrok en bij David gekomen meldde hij hem alles wat Joab hem had opgedragen. 23Hij zei tegen David: ‘Die mannen waren zo sterk dat ze een uitval tegen ons konden doen. Wij hebben ze toen teruggedreven tot voor de poort, 24maar daar begonnen de boogschieters vanaf de muur op uw dienaren te schieten. Daarbij zijn enkele mannen van de koning gesneuveld; ook uw dienaar, Uria de Hethiet, is omgekomen.’ 25David zei tegen de bode: ‘Zeg tegen Joab: “Trek u dit voorval maar niet al te erg aan; het zwaard verslindt nu deze, dan weer die. Zet de strijd tegen de stad krachtig voort en maak haar met de grond gelijk.” Zo moet u hem moed inspreken.’
26Toen de vrouw van Uria vernam dat haar man dood was, hield zij de rouwklacht over haar echtgenoot. 27Nadat de rouw voorbij was, liet David haar halen en nam hij haar op in zijn huis. Zij werd zijn vrouw en schonk hem een zoon. Maar wat David gedaan had, was slecht in de ogen van de Heer.

