De hand van een profeet hoedde Israël
1Met leugen heeft Efraïm Mij omgeven
en het huis van Israël omgaf Mij met bedrog.
Juda doolt nog rond met El
en blijft de heiligen van El trouw.
2Efraïm laat zich in met de wind,
zit de oostenwind na, de hele dag.
Het stapelt leugen op leugen en geweld op geweld.
Met Assyrië sluiten zij een verbond
en naar Egypte wordt olie gebracht.
3De Heer heeft een aanklacht tegen Juda,
om van Jakob rekenschap te vragen voor zijn gedragingen;
naar zijn daden zal Hij hem vergelden.
4In de moederschoot heeft hij zijn broer bedrogen,
man geworden, vocht hij met God.
5Hij vocht met een engel en hij overwon.
Schreiend vroeg hij Hem toen om een gunst.
In Betel ontmoette hij God
en daar sprak hij met Hem.
6Hij, de Heer, de God van de machten:
Heer is zijn naam!
7Keer terug naar uw God;
houd u aan liefde en rechtvaardigheid
en blijf altijd op uw God vertrouwen.
8Kanaän houdt een vervalste weegschaal in zijn hand,
het is belust op bedrog.
9En Efraïm zegt: ‘Al ben ik rijk geworden
en al heb ik rijkdom opgedaan,
met al die winst maakte ik geen schulden
waarin iemand zonde kan zien.’
10Maar Ik ben de Heer uw God,
al sinds Egypte,
en opnieuw zal Ik u in tenten laten wonen,
zoals in de dagen van ontmoeting.
11Ik zal tot de profeten spreken,
Ik zal de visioenen talrijk maken
en gelijkenissen leggen in de mond van de profeten.
12Gilead met al zijn boze macht
is enkel nietigheid geworden.
Ondanks al de stierenoffers in Gilgal
zijn hun altaren als hopen steen geworden,
die bij de voren van de akkers liggen.
13Jakob vluchtte naar de vlakte van Aram;
Israël ging dienen om de hand van een vrouw,
om de hand van een vrouw hoedde hij het vee.
14Maar door een profeet heeft de Heer Israël uit Egypte geleid,
door een profeet werd Israël gehoed.
15Efraïm heeft zijn Heer bitter beledigd,
maar deze vraagt hem rekenschap van zijn bloedschuld
en vergeldt hem zijn smaad.

