Het reinigingswater
1De Heer sprak tot Mozes en Aäron: 2‘De Heer geeft het volgende wettelijke voorschrift: Zeg tegen de Israëlieten dat zij u een gave rode koe brengen, zonder enig gebrek, die nog geen juk heeft gedragen. 3U moet ze aan de priester Eleazar geven; ze wordt buiten het kamp gebracht en voor zijn ogen geslacht. 4De priester Eleazar doopt dan zijn vinger in het bloed van de koe en sprenkelt zevenmaal in de richting van de voorzijde van de tent van samenkomst. 5Daarna wordt de koe voor zijn ogen verbrand met huid, vlees, bloed en darmen. 6De priester werpt cederhout, hysop en karmozijn in het vuur waarin de koe verbrand wordt. 7Dan wast de priester zijn kleren, maar tot de avond blijft hij onrein. 8Ook degene die de koe verbrand heeft, moet zijn kleren wassen en een bad nemen, maar hij blijft tot de avond onrein. 9Iemand die rein is, moet de as van de koe verzamelen en op een reine plaats buiten het kamp leggen. Die as moet bewaard blijven om er reinigingswater mee te maken voor de gemeenschap van de Israëlieten. De koe heeft als een zondeoffer gediend. 10Degene die de as van de koe verzameld heeft, moet zijn kleren wassen en blijft tot de avond onrein. Dat is voor de Israëliet, en voor de vreemdeling die bij u woont, een blijvende wet.11Wie het lijk van een mens aanraakt is zeven dagen onrein. 12Op de derde en op de zevende dag moet hij zich met reinigingswater zuiveren; daarna is hij weer rein. Zuivert hij zich niet op de derde en de zevende dag, dan wordt hij niet rein. 13Ieder die een dode, het lijk van een mens, aanraakt en zich niet zuivert, verontreinigt de verblijfplaats van de Heer. Die persoon moet uit Israël worden verwijderd. Omdat hij niet met het reinigingswater is besprenkeld, blijft hij onrein.
14Aldus luidt de wet: Wanneer iemand in een tent sterft, wordt ieder die de tent binnengaat of zich daarin bevindt, voor zeven dagen onrein. 15Alle open vaten die niet met een deksel zijn afgesloten, worden onrein.
16Ieder die in het open veld iemand aanraakt die vermoord of gestorven is, wie mensenbeenderen of een graf aanraakt, wordt voor zeven dagen onrein.
17Men moet wat stof van de verbrande koe nemen, het in een vat doen en daarop bronwater gieten. 18Een man die rein is, moet een hysoptakje in dat water dopen, daarmee de tent en ook de vaten en de mensen die erin waren besprenkelen. Hetzelfde doet hij met degene die met beenderen, met een vermoorde, met een gestorvene of met een graf in aanraking is geweest. 19De reine moet de onreine op de derde en de zevende dag besprenkelen. Nadat hij hem op de zevende dag gezuiverd heeft, moet hij zijn kleren wassen en een bad nemen. ’s~Avonds is hij weer rein. 20Iemand die onrein wordt, maar zich niet zuivert, moet uit de gemeenschap verwijderd worden, omdat hij het heiligdom van de Heer verontreinigt. Omdat hij niet met het reinigingswater is besprenkeld, blijft hij onrein. 21Dit is voor hen een blijvende wet. Wie het reinigingswater sprenkelt, moet zijn kleren reinigen; wie het reinigingswater aanraakt, is tot de avond onrein. 22Alles wat de onreine aanraakt, wordt onrein en degene die ermee in aanraking komt, is tot de avond onrein.’

