Asa’s optreden tegen afgoderij
1Nu kwam de geest van God over Azarja, de zoon van Oded. 2Hij ging Asa tegemoet en zei tegen hem: ‘Luister naar mij, Asa en heel Juda en Benjamin! De Heer is met u, zolang u met Hem bent. Als u Hem zoekt, dan staat Hij voor u, maar als u Hem de rug toekeert, dan keert Hij u de rug toe. 3Lange tijd waren de Israëlieten zonder de ware God, zonder priesters om hen te onderrichten, en zonder Wet. 4Maar wanneer zij zich in hun nood bekeerden tot de Heer, de God van Israël, en Hem zochten, dan stond Hij voor hen. 5In die tijd was geen enkele reiziger veilig, want er waren grote beroeringen onder de bewoners van deze streken. 6Het ene volk lag overhoop met het andere, de ene stad met de andere, want God bracht ze in verwarring, in allerlei nood. 7Wees dus sterk, laat uw handen niet verslappen, want u zult voor uw moeite beloond worden.’8Toen Asa deze woorden hoorde, de profetie van de profeet Oded, vatte hij moed en liet hij de afgodsbeelden opruimen in heel het land van Juda en Benjamin, en in de steden die hij had veroverd in het bergland van Efraïm. Ook vernieuwde hij het altaar van de Heer dat voor de voorhal van het huis van de Heer stond. 9Hij riep heel Juda en Benjamin bijeen, samen met degenen uit Efraïm, Manasse en Simeon die, toen ze zagen dat de Heer zijn God met hem was, in groten getale van Israël naar Asa waren overgelopen en zich in Juda gevestigd hadden. 10Ze kwamen bijeen in Jeruzalem in de derde maand van het vijftiende regeringsjaar van Asa, 11en offerden die dag aan de Heer zevenhonderd runderen en zevenduizend schapen van de buit die ze hadden meegebracht. 12Ze gingen een verbond aan dat ze met heel hun hart en heel hun ziel de Heer, de God van hun vaderen, zouden dienen. 13Ieder, groot of klein, man of vrouw, die de Heer, de God van Israël, niet zou dienen, zou ter dood gebracht worden. 14Dit zwoeren ze de Heer met luide stem en met juichkreten, onder het geschal van trompetten en bazuinen. 15Heel Juda verheugde zich over de eed, die ze van ganser harte gezworen hadden. Ze zochten de Heer met hart en ziel, daarom stond de Heer hen bij, en schonk Hij hun rust aan al hun grenzen.
16Koning Asa heeft zelfs zijn moeder Maächa haar titel van gebiedster ontnomen; zij had namelijk voor Asjera een ergerniswekkend beeld gemaakt. Asa liet dit beeld stukslaan, verpulveren en in het Kidrondal verbranden. 17Wel liet men de offerhoogten in Israël voortbestaan, maar toch bleef Asa zolang hij leefde de Heer onverdeeld toegewijd. 18Hij liet de offergaven van zijn vader en zijn eigen wijgeschenken naar het huis van God overbrengen: het zilver, het goud en de andere voorwerpen. 19En er was geen oorlog tot het vijfendertigste jaar van zijn regering.

