De regering van Josia
1Josia was acht jaar toen hij koning werd en hij regeerde eenendertig jaar in Jeruzalem. 2Hij deed wat de Heer behaagde en volgde in alles het voorbeeld van zijn vader David en week daar geen haarbreed van af.Strijd tegen de afgoderij
3In het achtste jaar van zijn regering, toen hij dus nog een jongen was, begon hij de God van zijn vader David te vereren, en in zijn twaalfde regeringsjaar begon hij Juda en Jeruzalem te zuiveren van de offerhoogten, de heilige palen, en van de gesneden en gegoten beelden. 4Men sloeg in zijn tegenwoordigheid de altaren stuk van de Baäls; de wierookaltaren die erbovenop stonden werden omver gegooid, en de heilige palen, de gegoten en gesneden beelden liet hij verbrijzelen en tot gruis slaan; het stof liet hij op de graven strooien van wie daarvoor geofferd hadden. 5De beenderen van de afgodspriesters liet hij op hun altaren verbranden. Zo zuiverde hij Juda en Jeruzalem, 6evenals de steden van Manasse, Efraïm, Simeon en zelfs Naftali, die helemaal in puin lagen. 7Hij liet in heel het land Israël de altaren en de heilige palen stuk slaan, de gesneden beelden verbrijzelen en de wierookaltaren omverhalen. Daarna keerde hij naar Jeruzalem terug.Het huis wordt hersteld
8In zijn achttiende regeringsjaar, toen hij bezig was de stad en het huis te zuiveren, gaf hij Safan, de zoon van Asaljahu, en Maäseja, de stadsoverste, en de raadsheer Joach, de zoon van Joachaz, het bevel om het huis van de Heer zijn God te herstellen. 9Zij gingen naar Chilkia, de hogepriester, en droegen het geld af dat de Levieten die de drempel bewaakten in ontvangst genomen hadden van burgers uit Manasse en Efraïm en de rest van Israël, evenals uit Juda en Benjamin, en zij keerden terug naar Jeruzalem. 10Men overhandigde het aan de werklieden die het toezicht hadden over het werk in het huis van de Heer. De werklieden, die werkten aan het huis van de Heer, gaven het uit voor het herstel en de heropbouw van het huis. 11Zij betaalden het uit aan de timmerlieden en bouwlieden, die er ook gehouwen stenen en hout voor moesten kopen voor binten en balken, nodig voor de gebouwen die de koningen van Juda hadden laten vervallen. 12De werklieden voerden hun taak zorgvuldig uit; zij stonden onder toezicht van Jachat en Obadja, Levieten uit het geslacht van Merari; en Zecharja en Mesullam, uit het geslacht van Kehat. 13Alle Levieten die muziekinstrumenten konden bespelen, hadden het toezicht over de lastdragers, en gaven overeenkomstig hun verschillende taken ook aan de andere werklieden leiding. Weer andere Levieten deden dienst als schrijvers, beambten en poortwachters.Het boek van de Wet van Mozes
14Toen zij eens bezig waren het geld dat in het huis binnengekomen was over te brengen, vond de priester Chilkia het boek van de Wet van de Heer, door Mozes geschreven. 15Chilkia sprak hierover de schrijver Safan aan en zei: ‘Ik heb het boek van de Wet in het huis van de Heer gevonden,’ en hij overhandigde het boek aan Safan. 16Safan ging met het boek naar de koning en bracht zoals gewoonlijk verslag uit: ‘Alles wat uw dienaren is opgedragen, wordt uitgevoerd: 17zij hebben het geld dat zich in het huis van de Heer bevond tevoorschijn gehaald, en het ter beschikking gesteld van de opzichters en de arbeiders.’ 18Vervolgens zei Safan, de schrijver, tegen de koning: ‘Chilkia, de priester, heeft mij een boek gegeven.’ En Safan las de koning uit het boek voor.19Toen de koning de woorden van de leer hoorde, scheurde hij zijn kleren. 20En aan Chilkia, aan Achikam, de zoon van Safan, aan Abdon, de zoon van Micha, aan Safan, de schrijver, en aan Asaja, de dienaar van de koning, beval hij: 21‘Ga voor mij, en voor allen die in Israël en Juda nog overgebleven zijn, de Heer raadplegen over de inhoud van het gevonden boek, want de Heer moet wel in hevige toorn ontstoken zijn tegen ons, omdat onze vaderen niet geluisterd hebben naar de woorden van de Heer die in dit boek staan opgetekend.’

