De stenen platen en de ark
1Toen sprak de Heer tot mij: “Houw twee stenen platen, precies als de vorige, en kom naar Mij toe, de berg op; maak ook een ark van hout. 2Ik zal in die platen dezelfde woorden griffen als in de andere, die u stukgesmeten hebt. U moet die dan in de ark leggen.” 3Ik heb een ark van acaciahout gemaakt, ik heb twee stenen platen gehouwen, precies als de vorige, en ik ben met die stenen platen de berg opgegaan. 4Evenals de eerste keer grifte Hij in de platen de tien geboden, die Hij op de berg vanuit het vuur voor u had afgekondigd, op de dag van samenkomst. Daarop gaf de Heer ze aan mij. 5Ik ben weer de berg afgekomen en heb de platen neergelegd in de ark die ik gemaakt had. Daar zijn ze gebleven, zoals de Heer had bevolen.6En de Israëlieten vertrokken vanuit Beërot, een stad van de Jaäkanieten, naar Mosera. Daar overleed Aäron; hij werd ter plaatse begraven. Zijn zoon Eleazar volgde hem op. 7Vanuit daar gingen zij naar Gudgod, en van Gudgod naar Jotbata, een streek met veel water. 8In die tijd zonderde de Heer de stam Levi af om de ark van het verbond van de Heer te dragen, om in dienst van de Heer te staan en te zegenen met zijn naam. Zo is het tot op de dag van vandaag. 9Daarom heeft Levi geen erfdeel, geen eigendom gekregen zoals zijn broeders; zijn eigendom is de Heer, zoals de Heer uw God hem beloofd heeft.
10En ik ben veertig dagen en veertig nachten op de berg gebleven, net als de eerste keer. En ook deze keer verhoorde de Heer mij en zag ervan af u te vernietigen. 11Hij zei tegen mij: “Sta op en ga voor het volk uit, zodat zij bezit gaan nemen van het land, dat Ik hun vaderen onder ede heb beloofd.”
Doe recht en dien de Heer
12Welnu Israël, wat verlangt de Heer uw God anders van u dan dat u Hem vreest en zijn wegen gaat, dat u Hem bemint en dient met heel uw hart en heel uw ziel, 13dat u de geboden van de Heer onderhoudt en de voorschriften die ik u vandaag geef? Dan zult u gelukkig zijn. 14Zie, aan de Heer uw God behoren de hemel, de hemel der hemelen en de aarde met al wat erop is; 15maar alleen met uw vaderen heeft de Heer zich verbonden, omdat Hij hen liefhad, en uit alle volken heeft Hij u, hun nakomelingen, uitverkoren. Zo is het vandaag de dag. 16Besnijd de voorhuid van uw hart en blijf niet langer hardnekkig. 17De Heer uw God is de God der goden en de Heer der heren, de grootste, de machtigste, de verhevenste God, die niemand naar de ogen ziet en die zich niet laat omkopen. 18Hij doet recht aan weduwen en wezen, en aan vreemdelingen bewijst hij zijn liefde, door hun voedsel en kleding te schenken. 19Ook u moet de vreemdeling uw liefde bewijzen, want u bent zelf vreemdelingen geweest in Egypte. 20De Heer uw God zult u vrezen, Hem dienen, Hem aanhangen en bij zijn naam uw eden afleggen.21Hem moet u loven, Hij is uw God, die voor u in Egypte zulke grote, indrukwekkende dingen heeft gedaan, zoals u met eigen ogen hebt gezien. 22Met zeventig man zijn uw vaderen naar Egypte getrokken en nu heeft de Heer uw God u even talrijk gemaakt als de sterren aan de hemel.

