Zegeningen en vervloekingen
1Als u inderdaad gehoorzaamt aan de Heer, en alle geboden die ik u vandaag opleg stipt volbrengt, dan zal Hij u hoog verheffen boven alle volken op de aarde. 2Dan zullen de volgende zegeningen over u komen en u ten deel vallen, omdat u gehoorzaamt aan de Heer uw God. 3Gezegend bent u in de stad, gezegend bent u op het land. 4Gezegend is de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw grond en de vrucht van uw vee, de worp van uw runderen en de aanwas van uw schapen. 5Gezegend is uw korf en uw trog. 6Gezegend bent u bij uw komen, gezegend bij uw gaan. 7De Heer zal de vijanden die zich tegen u verheffen voor u op de vlucht drijven. Langs één weg rukken zij tegen u op, langs zeven wegen vluchten zij. 8De Heer zal zegen laten komen in uw schuren en bij al uw ondernemingen. De Heer uw God zal u zegenen in het land dat Hij u schenkt. 9De Heer zal van u een volk maken dat Hem is toegewijd, zoals Hij u onder ede beloofd heeft, als u tenminste de geboden van de Heer uw God onderhoudt en zijn wegen gaat. 10Alle volken op de aarde zullen zien dat de naam van de Heer over u is uitgeroepen, en zij zullen ontzag voor u hebben. 11Op de grond die de Heer uw vaderen onder ede beloofd heeft, zal Hij u rijke overvloed schenken in alles, in de vrucht van uw schoot, in de vrucht van uw vee en in de vrucht van uw grond. 12De Heer zal de rijke schatkamer van de hemel voor u openen om uw land op tijd regen te geven en al uw ondernemingen te zegenen, zodat u aan veel volken kunt lenen, maar zelf niet hoeft te lenen. 13Tot kop zal de Heer u maken en niet tot staart. U zult omhoog gaan en nooit omlaag, als u tenminste gehoorzaamt aan de geboden van de Heer uw God, die ik u vandaag geef, en die nauwgezet volbrengt, 14en als u van alle voorschriften die ik u vandaag geef, rechts noch links afwijkt door achter andere goden aan te lopen en die te vereren.15Als u echter niet gehoorzaamt aan de Heer uw God, en zijn geboden en voorschriften, die ik u vandaag opleg, niet stipt ten uitvoer brengt, dan zullen de volgende vervloekingen over u komen en u treffen.
16Vervloekt bent u in de stad, vervloekt bent u op het land. 17Vervloekt is uw korf en uw trog. 18Vervloekt is de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw grond, de worp van uw runderen en de aanwas van uw schapen. 19Vervloekt bent u bij uw komen, vervloekt bij uw gaan. 20Bij alles wat u onderneemt, zal de Heer vloek, verwarring en verwensing over u zenden, tot u in korte tijd omgekomen en weggevaagd bent, omdat u slecht hebt gehandeld en Mij hebt verlaten. 21De Heer zal zorgen dat de pest zich bij u nestelt, tot deze u heeft weggevaagd van de grond die u in bezit gaat nemen. 22De Heer zal u slaan met tering, koorts, ontsteking en koudvuur, met droogte, dorheid en korenbrand. Die zullen u op de hielen blijven zitten tot u bent omgekomen. 23De hemel boven uw hoofd zal brons zijn, de aarde beneden u ijzer. 24De Heer zal stof en zand op uw land laten regenen; uit de hemel komen die op u neer, totdat u bent vernietigd. 25De Heer zal u voor uw vijanden op de vlucht drijven. Langs één weg rukt u tegen hen op, langs zeven wegen vlucht u, zodat u een afschrikkend voorbeeld wordt voor alle koninkrijken op aarde. 26Uw lijken zullen tot aas dienen voor de vogels in de lucht en voor de dieren op het land, en er zal niemand zijn die ze wegjaagt. 27De Heer zal u slaan met Egyptische zweren, met builen, uitslag en schurft, die u niet kunt genezen. 28De Heer zal u slaan met razernij, blindheid en waanzin, 29zodat u midden op de dag als een blinde in het duister rondtast, op uw weg niet vooruitkomt en altijd verdrukt en beroofd wordt, terwijl niemand u helpt. 30Verlooft u zich met een vrouw, een ander zal haar bezitten; bouwt u een huis, u zult er niet in wonen; plant u een wijngaard, u zult zelfs de eerste vruchten niet plukken. 31Uw runderen worden voor uw ogen geslacht, maar u zult er niet van eten; uw ezels worden in uw bijzijn geroofd, en u ziet ze niet meer terug; uw schapen worden aan uw vijand uitgeleverd, en niemand komt u te hulp. 32Uw zonen en dochters worden uitgeleverd aan een ander volk; iedere dag zult u smachtend naar hen uitkijken, zonder dat u er iets aan kunt doen. 33Een onbekend volk zal de opbrengst van uw grond en van uw zwoegen verteren; zelf zult u aldoor onderdrukt en mishandeld worden. 34Waanzinnig zult u worden door wat uw ogen zien. 35De Heer zal u slaan met kwaadaardige, ongeneeslijke zweren op uw knieën en op uw dijen, van uw voetzool tot op uw kruin. 36De Heer zal u en de koning die u aanstelt, wegvoeren naar een volk dat uzelf en uw voorouders niet hebben gekend; daar kunt u andere goden dienen, goden van hout en van steen. 37En bij alle volken waarheen de Heer u drijft, zult u een voorwerp worden van ontzetting, een mikpunt van schimp en van spot. 38Veel zaad zult u naar uw akkers dragen, maar weinig zult u oogsten, want de sprinkhanen vreten ze kaal. 39Wijngaarden zult u planten en verzorgen, maar de wijn zult u niet drinken of opslaan, want de wormen vreten ze weg. 40Olijfbomen zult u bezitten in heel uw gebied, maar zalven met de olie zult u zich niet, want uw olijven vallen af. 41Zonen en dochters zult u verwekken, maar toebehoren zullen zij u niet, want als gevangenen gaan zij van u weg. 42Van al uw bomen en van de opbrengst van uw grond maakt het ongedierte zich meester. 43De vreemdeling die bij u woont zal steeds hoger boven u stijgen, zelf zult u steeds dieper zinken. 44Hij zal aan u lenen, u niet aan hem. Hij zal de kop zijn, u de staart.
45Al deze vervloekingen komen op u neer, en zullen u achtervolgen en treffen tot u bent vernietigd, omdat u niet hebt gehoorzaamd aan de Heer uw God, en de geboden en bepalingen die Hij u gaf, niet hebt onderhouden. 46Bij u en uw nakomelingen zullen die vervloekingen voor altijd een teken en een waarschuwing zijn. 47Omdat u in de tijd van overvloed de Heer uw God niet met vreugde en blij van geest hebt gediend, 48daarom zult u in honger, dorst en naaktheid, in gebrek aan alles, dienstbaar zijn aan de vijanden die de Heer op u afstuurt. Een ijzeren juk zal Hij op uw nek leggen tot Hij u heeft vernietigd. 49De Heer zal van verre, van de grenzen van de aarde, een volk op u afsturen dat neerschiet als een arend, een volk waarvan u de taal niet verstaat, 50een wreed volk, dat de oude mensen niet ontziet en geen medelijden heeft met de jeugd. 51Het verteert de vrucht van uw vee en de vrucht van uw grond tot u bent vernietigd; het laat niets voor u over, geen koren, geen most en geen olie, geen worp van uw runderen, geen aanwas van uw schapen, tot het u te gronde heeft gericht. 52Het belegert uw steden, en in heel uw land zullen die hoge en sterke muren waarop u vertrouwd hebt, ineenstorten; het belegert al uw steden in het hele land dat de Heer uw God u schenkt. 53In de verschrikkelijke nood waarin uw vijand u brengt, zult u de vrucht van uw schoot opeten, het vlees van de zonen en dochters die de Heer u heeft geschonken. 54En als de meest verfijnde en verwende man in die verschrikkelijke nood, die de vijand over uw steden brengt, niets meer over heeft, dan zal hij achterdochtig kijken naar zijn broer, naar zijn geliefde vrouw en naar de kinderen die hij nog heeft, 55om het vlees van de kinderen dat hij eet maar niet met hen te hoeven delen. 56En als de meest verfijnde en verwende vrouw, zo verfijnd en verwend, dat zij haar voeten maar amper op de grond durft te zetten, in de verschrikkelijke nood die de vijand over steden brengt, niets meer over heeft, dan zal zij met achterdocht kijken naar haar geliefde man, naar haar zoon en haar dochter, 57om heimelijk de nageboorte van haar schoot en de kinderen die zij baart te kunnen opeten.
58Als u al de geboden van deze Wet, die in dit boek staan opgetekend, niet nauwgezet volbrengt in ontzag voor de verheven en ontzagwekkende naam van de Heer uw God, 59dan zal Hij u en uw nakomelingen met vreselijke plagen treffen, met zware, slepende kwalen, met kwaadaardige, langdurige ziekten. 60Alle plagen van Egypte die u zo’n schrik hebben aangejaagd, zal Hij op u laten terugvallen, zodat ze aan u blijven vastkleven. 61En alle andere ziekten en plagen, die niet in dit boek staan opgetekend, zal de Heer eveneens over u laten komen, totdat u bent vernietigd. 62In plaats van talrijk te worden als de sterren aan de hemel, zult u met slechts enkelen overblijven, omdat u niet naar de Heer uw God hebt geluisterd. 63Zoals de Heer er vreugde in vond u gelukkig en talrijk te maken, zo zal Hij er vreugde in vinden u te gronde te richten en u te vernietigen; u zult uitgerukt worden uit de grond die u in bezit gaat nemen. 64De Heer zal u onder alle volken verspreiden, van het ene einde van de aarde tot aan het andere; daar zult u andere goden dienen, die u en uw voorouders niet hebben gekend, goden van hout en van steen. 65En bij die volken zult u geen rust vinden, geen veilige plek zal er zijn voor uw voeten. De Heer zal daar uw hart laten sidderen, uw ogen laten kwijnen en uw ziel laten versmachten. 66Voortdurend zal uw leven in gevaar zijn; dag en nacht zult u in angst zitten, omdat u uw leven niet zeker bent. 67In de ochtend zult u zeggen: “Was het maar avond!” en ’s~avonds zult u zeggen: “Was het maar ochtend!”, om de schrik die uw hart vervult en om dat wat uw ogen moeten aanzien. 68De Heer zal u per schip terugvoeren naar Egypte, terwijl ik u toch gezegd heb: “Nooit zult u die weg teruggaan.” Daar zult u zich aan uw vijand willen verkopen als slaven en slavinnen, maar er zal geen koper zijn.’

