Job 41

1Nee, wie daarop rekent komt bedrogen uit.
De aanblik alleen al werpt hem achterover.
2Eenmaal wakker gemaakt is dat beest niet te benaderen,
niemand houdt het bij hem uit.
3Wie hem durft aan te vallen zal Ik belonen
met alwat onder de hemel is.
4Ik heb nog niets gezegd over zijn leden,
zijn machtige rug en fraaie bouw.
5Wie legt zijn bovenhuid open,
dringt door het dubbele pantser heen?
6Wie rukt de deur van zijn bek open,
die bek met schrikwekkende tanden?
7Zijn rug is schild op schild,
toegesloten als met een zegel,
8afgesloten, zo nauw en precies, dat
geen wind tussen de kieren kan.
9Elk schild kleeft op het andere, zo weerbarstig,
dat niemand ze vaneen krijgt.
10Als hij proest zie je de zon stralen
en zijn ogen houd je voor de pupillen van de dageraad.
11Vlammen slaan uit zijn bek,
vonken vliegen eraf.
12Damp komt uit zijn neusgaten
als uit een ketel op aangeblazen rietvuur.
13Zijn adem doet houtskool gloeien,
dat doet de vlam uit zijn muil.
14In zijn nek schuilt kracht,
paniek golft voor hem uit.
15Zelfs zijn vleeskwabben sluiten hecht aaneen,
zitten stevig en onwrikbaar vast.
16Zijn hart is van graniet,
onvermurwbaar als de onderste molensteen.
17Als hij zich opricht, deinst zelfs de zeegod terug,
weten de golven niet waarheen te vluchten.
18Al val je aan met zwaard, met speer,
met werpspies of pijlpunt,
winnen doe je nooit;
19ijzer is voor hem een strohalm,
koper een vermolmd stuk hout,
20pijlen jagen hem niet op de vlucht,
slingerstenen houdt hij voor strostoppels,
21knotsen al net zo,
en om een suizend kromzwaard moet hij lachen.
22Zijn buik is een en al puntige scherf,
een dorsslee die door de modder kerft.
23De wateren laat hij koken als in een pot
en hij maakt van de zee een ziedende ketel;
24een lichtend spoor laat hij na,
de oerzee krijgt zilverwit haar.
25Niemand op aarde kan hem aan,
schrik is hem onbekend.
26Hij kijkt neer op alles wat groot is,
want zelfs onder de groten is hij nog koning.’

Job: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42