Job geeft zich over
1Nu sprak Job tot de Heer:
2‘Inderdaad, U kunt alles,
voor U is niets onuitvoerbaar.
3Hoe durft onze kortzichtigheid uw plan te verdoezelen?
En ik maar spreken zonder iets te weten,
over wondere dingen die ik niet begreep,
4en dan nog in de trant van: luister, ik zal spreken,
ik stel vragen, probeer eens te antwoorden.
5Alleen van horen zeggen kende ik U,
nu heb ik U gezien met eigen ogen.
6Alles herroep ik, over alles heb ik spijt,
zittend in stof en as.’
Epiloog
7Na zijn woorden tot Job richtte de Heer zich tot Elifaz, de Temaniet: ‘Zeer ontstemd ben Ik over u en uw beide vrienden, want u hebt van Mij niet zo’n zuiver beeld gegeven als mijn dienaar Job.
8Haal daarom zeven jonge stieren en zeven rammen, ga daarmee naar mijn dienaar Job, draag een brandoffer op voor uzelf, en mijn dienaar Job zal voor u bidden. Wellicht ben Ik hem ter wille; dan zal Ik u niet straffen voor uw dwaasheid, ofschoon u van Mij niet zo’n zuiver beeld hebt gegeven als mijn dienaar Job.’
9Elifaz, de Temaniet, Bildad uit Suach en Sofar, de Naämatiet, gingen naar Job en deden wat de Heer hun gezegd had; en de Heer was Job ter wille.
10En de Heer gaf Job al zijn bezittingen weer terug, omdat hij gebeden had voor zijn vrienden. Zelfs het dubbele van zijn vroegere bezit schonk Hij hem.
11Toen kwamen zijn broers en zussen en al zijn vroegere kennissen weer bij hem thuis eten; zij betuigden hem hun medeleven en hielpen hem al de rampen te boven te komen die de Heer over hem gebracht had; ze gaven hem ieder een hoeveelheid geld en een gouden ring.
12En de Heer zegende het latere leven van Job nog meer dan het vroegere; hij had veertienduizend schapen en geiten in bezit, zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend ezelinnen.
13Zeven zonen kreeg hij nog en drie dochters.
14De eerste noemde hij Jemima, de tweede Kesia, de derde Keren-Happuch.
15Van de vrouwen in het hele land waren de dochters van Job de mooiste. Zij kregen van hun vader, net als hun broers, grond in bezit.
16Daarna leefde Job nog honderdveertig jaar; hij zag zijn kinderen en kleinkinderen tot in de vierde generatie.
17Toen stierf Job oud en hoogbejaard.