1Als je voor God staat, wees dan niet te vlug met je tong
en spreek niet overhaast.
Want God is in de hemel en jij bent op aarde.
Wees daarom zuinig met je woorden.
2Want te veel werk leidt tot gedroom en te veel praten tot gebazel.
3Heb je God een belofte gedaan, voer haar dan uit zonder uitstel.
Hij houdt niet van dwazen.
Wat je beloofd hebt moet je doen.
4Je kunt beter niets beloven dan een gedane belofte niet nakomen.
5Zorg ervoor dat je door je mond geen schuld op je laadt,
om dan tegen de priester te zeggen dat het een vergissing was.
Waarom zou je God kwaad maken en Hem het werk van je handen teniet laten doen?
6Dromen en ijdele woorden zijn er genoeg.
Heb liever ontzag voor God.
Rijkdom is ijdel
7Als je ziet dat in een bepaald gebied de kleine man onderdrukt wordt,
en dat recht en rechtvaardigheid worden verkracht, verbaas je dan niet.
Want ambtenaren nemen elkaar in bescherming tot de hoogsten toe.
8Bij dit alles is er nog één geluk voor een land:
een koning die bezorgd is om de landbouw.
9Wie uit is op geld heeft nooit genoeg en wie uit is op rijkdom wil altijd meer.
Ook dat is ijdel.
10Hoe groter je bezit, hoe meer profiteurs.
En wat heb je er als eigenaar aan? Je kunt ernaar kijken, meer niet.
11Iemand die werkt slaapt goed, of hij nu veel of weinig te eten heeft.
Maar een rijke heeft zo’n overvloed dat hij niet rustig kan slapen.
12Ik zag nog een grotere narigheid onder de zon:
iemand pot rijkdommen op en dan gaat het verkeerd.
13Door tegenslag gaat alles verloren,
en zijn kinderen staan met lege handen.
14Zoals een mens uit de schoot van zijn moeder gekomen is moet hij terug: even naakt.
Van zijn bezittingen kan hij niets meenemen.
15Inderdaad, het is erg pijnlijk: net zoals hij gekomen is moet hij gaan.
Wat heeft hij dan bereikt? Hij heeft hard gewerkt voor niets.
16Troosteloos was zijn hele bestaan,
vol ergernis, ellende en bitterheid.
17Maar iets goeds heb ik toch ontdekt. Wat plezier geeft, is eten en drinken en van het goede genieten, bij het harde werken en het tobben onder de zon, in de korte tijd die God je geeft. Dat is het enige dat je hebt. 18Inderdaad, als God je welzijn en rijkdom schenkt en je de kans geeft ervan te profiteren, als je je deel krijgt en gelukkig bent bij al je werk, dan is dat een gave van God. 19Je denkt dan niet voortdurend aan je kortstondige bestaan: God geeft je zo veel dat je er helemaal in opgaat.

