Het teken van de lendendoek
1Zo spreekt de Heer tegen mij: ‘Ga een linnen lendendoek kopen, sla die om uw middel en zorg dat hij niet nat wordt.’ 2Ik kocht dus een lendendoek, zoals de Heer gevraagd had, en sloeg die om mijn middel. 3Weer kwam het woord van de Heer tot mij: 4‘Ga naar de Eufraat met de lendendoek die u gekocht hebt, draag die om uw middel en verberg hem daar in een rotsspleet.’ 5Ik ging naar de Eufraat en verborg hem daar, zoals de Heer bevolen had. 6Geruime tijd later zei de Heer tegen mij: ‘Ga naar de Eufraat en haal de lendendoek op die u daar op mijn bevel hebt verborgen.’ 7Ik ging naar de Eufraat, zocht de plek op waar ik de lendendoek had verborgen en haalde hem weer tevoorschijn. Maar de lendendoek was vergaan, hij deugde nergens meer voor. 8Daarna kwam het woord van de Heer tot mij: 9Zo spreekt de Heer: ‘Op dezelfde manier zal Ik de trots van Juda en van Jeruzalem laten vergaan. 10Dit verdorven volk dat niet naar mijn woorden wil luisteren en hardnekkig zijn eigen weg gaat, dat achter vreemde goden aan loopt, hen dient en vereert, wordt als deze lendendoek, die nergens meer voor deugt. 11Want zo vast als een lendendoek om het middel van een man zit, zo vast had Ik heel Israël en heel Juda aan Mij gehecht – godsspraak van de Heer. Ze zouden mijn volk, mijn eer, mijn roem en mijn glorie zijn, maar ze hebben niet geluisterd.12Spreek tot hen deze woorden: Zo spreekt de Heer, de God van Israël: “Kruiken vult men met wijn.” Als ze dan antwoorden: “Kruiken vult men met wijn, dat weten wij ook wel!” 13dan moet u tegen hen zeggen: “Zo spreekt de Heer: Ik giet alle inwoners van dit land vol tot ze dronken zijn; de koningen die op de troon van David zetelen, de priesters, de profeten en alle inwoners van Jeruzalem.” 14Ik sla hen tegen elkaar te pletter, de vaders samen met de zonen – godsspraak van de Heer – Ik vernietig hen meedogenloos: Ik laat mij niet weerhouden door genade of medelijden.’
Juda gaat in ballingschap
15Luister goed! Wees niet zo trots!
De Heer heeft het woord.
16Geef eer aan de Heer uw God,
voordat Hij het duister laat worden,
voordat u uw voet stoot
in het donker van de bergen.
U verwacht licht,
maar Hij maakt het aardedonker
en hult alles in duisternis.
17Als u niet luistert,
zal ik in het geheim wenen, om die hoogmoed van u,
en bittere tranen storten
omdat de kudde van de Heer wordt weggevoerd.
18Zeg tegen de koning en de koningin-moeder:
‘Daal af van uw troon,
want de schitterende kroon is van uw hoofd gevallen.
19De steden van de Negev blijven gesloten, niemand kan erin.
Juda gaat in ballingschap tot de laatste man.
20Sla uw ogen op en kijk, wie daar aankomt uit het noorden.
Waar is de kudde die u werd toevertrouwd, waar zijn die prachtige schapen?
21Wat zult u zeggen, als de vroegere minnaars
uw meesters worden?
Zult u niet kronkelen van pijn
als een vrouw in haar weeën?
22U vraagt zich af:
“Waarom overkomt mij dit alles?”
Vanwege uw vele misdaden is uw kleed opgelicht en wordt u verkracht.
23Kan een Kusiet zijn huidskleur veranderen, of een panter zijn vlekken?
En zou u het goede kunnen doen,
u die met het kwaad bent vergroeid?
24Ik jaag ze uiteen als stro voor de woestijnwind.
25Dat is het lot, dat Ik u heb toegemeten
– godsspraak van de Heer –
omdat u Mij vergeten bent en op afgoden vertrouwt.
26Ikzelf haal uw kleed omhoog, tot over uw hoofd,
zodat men uw naaktheid kan zien:
27uw overspel, uw wellust, uw schandelijke ontucht.
Op de heuvels en in de vlakte heb Ik afgodsbeelden gezien.
Beklaag uzelf, Jeruzalem, wordt u dan nooit eerbaar?’

