De boekrol verbrand
1In het vierde regeringsjaar van Jojakim, zoon van Josia, de koning van Juda, kwam dit woord van de Heer tot Jeremia: 2‘Neem een boekrol en teken er alles in op wat Ik heb gezegd over Israël, over Juda en over de volken, toen Ik tegen u begon te spreken, vanaf de tijd van Josia tot op de dag van vandaag. 3Misschien bekeert het huis van Juda zich bij het horen van al de rampen die Ik hun wil aandoen en kan Ik hun misdaden en zonden vergeven.’ 4Jeremia liet Baruch, zoon van Neria, roepen en deze tekende in de boekrol alle woorden van de Heer op die Jeremia dicteerde. 5Daarop gaf Jeremia aan Baruch de opdracht: ‘Nu ze mij tegenhouden om naar het huis van de Heer te gaan, 6ga jij erheen, en je leest uit de boekrol de woorden van de Heer voor die ik gedicteerd heb, voor alle aanwezigen op de vastendag, ook voor de Judeeërs die gekomen zijn uit de andere steden. 7Misschien bidden ze dan tot de Heer en bekeren zij zich, want de Heer is zeer woedend op dit volk.’ 8Baruch, zoon van Neria, deed wat de profeet Jeremia hem had opgedragen en las in het huis van de Heer uit de boekrol de woorden van de Heer voor.9In de negende maand van het vijfde regeringsjaar van Jojakim, zoon van Josia, de koning van Juda, vastten de inwoners van Jeruzalem, en al het volk uit de steden van Juda dat naar Jeruzalem kwam om de Heer te eren. 10Toen las Baruch in het huis van de Heer voor alle aanwezigen uit de boekrol alle woorden van Jeremia voor. Dit gebeurde op het bovenste plein in het verblijf van Gemarja, zoon van de schrijver Safan, vlakbij de Nieuwe Poort.
11Toen Micha, zoon van Gemarja, zoon van Safan, alle woorden van de Heer hoorde die in de boekrol stonden, 12ging hij naar het kabinet van de schrijver in het koninklijk paleis. Alle edelen waren daar in zitting bijeen: de schrijver Elisama; Delaja, zoon van Semaja; Elnatan, zoon van Achbor; Gemarja, zoon van Safan; Sedekia, zoon van Chananja, en de overige edelen. 13Micha vertelde hun wat hij Baruch uit de boekrol aan alle aanwezigen had horen voorlezen. 14Daarop stuurden de edelen Jehudi, zoon van Netanja en zoon van Selemja, zoon van Kusi, naar Baruch met het bevel: ‘Kom hierheen met de boekrol die u het volk hebt voorgelezen.’ En Baruch, zoon van Neria, ging met de boekrol naar hen toe. 15Ze zeiden hem: ‘Ga zitten en lees.’ En Baruch begon te lezen. 16Toen ze alles hadden gehoord, waren ze diep onder de indruk en zeiden tegen Baruch: ‘Wij moeten de koning onmiddellijk op de hoogte brengen.’ 17En zij vroegen Baruch: ‘Vertel eens: waar komt alles wat u geschreven hebt vandaan?’ 18Hij antwoordde: ‘Van Jeremia, hij dicteerde mij en ik schreef alles met inkt in de boekrol.’ 19Toen zeiden de edelen tegen Baruch: ‘Verberg u samen met Jeremia en laat niemand weten waar u bent.’ 20Zij gingen naar het hof en brachten de koning van alles op de hoogte; de boekrol hadden ze in het kabinet van de schrijver Elisama achtergelaten.
21De koning stuurde Jehudi daarheen om de boekrol te halen en deze las hem voor aan de koning en aan de aanwezige edelen. 22De koning zat in het winterpaleis bij het vuur; het was de negende maand. 23Telkens als Jehudi drie of vier kolommen had gelezen, sneed de koning ze met een pennenmes af en wierp ze in het vuur, totdat de hele rol was verbrand. 24Noch de koning noch zijn hovelingen raakten onder de indruk bij het horen van alles wat erin stond; niemand scheurde zijn kleren. 25Elnatan, Delaja en Gemarja smeekten de koning de boekrol niet te verbranden maar hij luisterde niet naar hen. 26Hij gaf zelfs aan zijn zoon Jerachmeël, aan Seraja, zoon van Azriël, en aan Selemja, zoon van Abdeël, het bevel om de schrijver Baruch en de profeet Jeremia gevangen te nemen. Maar de Heer hield hen verborgen.
27Toen de koning de rol met alles wat Jeremia aan Baruch gedicteerd had verbrand had, kwam het woord van de Heer tot Jeremia: 28‘Neem een andere rol en schrijf er opnieuw alles in, wat er in de rol stond die koning Jojakim van Juda verbrand heeft. 29En tegen koning Jojakim van Juda moet u zeggen: “Dit zegt de Heer: U hebt die boekrol verbrand en gezegd: ‘Waarom hebt u daarin geschreven: De koning van Babel komt dit land verwoesten zodat er geen mens of dier overblijft?’ 30Daarom”, zo spreekt de Heer over koning Jojakim van Juda, “zal geen van zijn nakomelingen op de troon van David zitten. Zijn lijk zal overdag in de hitte blijven liggen, ’s~nachts in de kou. 31Ik zal zijn misdaden straffen, die van zijn nageslacht en van zijn hof; Ik breng over hen, over de inwoners van Jeruzalem en over de burgers van Juda alle rampen die Ik heb aangekondigd, zonder dat zij hebben geluisterd.” ’
32Jeremia stelde de schrijver Baruch een nieuwe boekrol ter hand. Deze schreef daarin wat Jeremia dicteerde: alles wat in de boekrol gestaan had die door koning Jojakim van Juda was verbrand en nog vele andere woorden van dezelfde strekking.

