Ik genees hun wonden
1Voor de tweede keer kwam het woord van de Heer tot Jeremia, toen hij nog in het kwartier van de wacht zat opgesloten:2‘Zo spreekt de Heer die de aarde schiep en vorm gaf – Heer is zijn naam: 3“Roep Mij aan en Ik verhoor u. Grote, ondoorgrondelijke dingen maak Ik u bekend.”
4Zo spreekt de Heer, de God van Israël, over de huizen van deze stad en over de paleizen van de koningen van Juda die zijn verwoest tijdens de belegering 5door de Chaldeeën en nu vol lijken liggen, omdat Ik mij in mijn felle toorn vanwege hun slechtheid van deze stad heb afgekeerd: 6“Ik verzorg hen, Ik genees hun wonden; Ik genees hen weer en schenk hun een onverwacht duurzaam geluk. 7Ik keer het lot van Juda en Israël en herstel hen weer in hun vroegere staat. 8Ik zuiver hen van alle zonden die ze tegen Mij hebben bedreven; Ik vergeef hun schuld en hun ontrouw. 9De stad wordt mijn trots en mijn vreugde, mijn roem en mijn glorie bij alle volken op aarde die zullen horen van de weldaden die Ik haar bewijs. Zij zullen versteld staan, verbaasd om de welvaart en de voorspoed die Ik haar geef.” ’
10Zo spreekt de Heer: ‘In dit land, waarvan u zegt: “Het ligt vernield, verlaten door mens en dier”, in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem die zijn verwoest, waar geen mens of dier meer woont, 11hoort men weer de kreten van blijdschap en vreugde, het zingen voor bruidegom en bruid; weer klinkt het lied: “Loof de Heer van de machten, want de Heer is goed, zijn genade duurt eeuwig.” Weer brengt men dankoffers naar het huis van de Heer. Ik zal het lot van het land keren en het in zijn vroegere staat herstellen’, zegt de Heer.
12Zo spreekt de Heer van de machten: ‘In het land dat vernield is, verlaten door mens en dier, zal bij alle steden weer weidegrond liggen, waar de herders met hun schapen kunnen rusten: 13bij de steden van het bergland, van de Sefela, de Negev, in Benjamin, in de omgeving van Jeruzalem en bij de andere steden van Juda. De schapen zullen weer onder de hand van de teller doorgaan’, zegt de Heer.
Ik vervul de belofte
14‘De tijd komt – godsspraak van de Heer – dat Ik de belofte vervul die Ik Israël en Juda gedaan heb. 15In die dagen, in die tijd schenk Ik David een wettelijke afstammeling die het land rechtvaardig en eerlijk bestuurt. 16In die dagen wordt Juda gered en is Jeruzalem veilig. En de stad zal heten “De Heer, onze gerechtigheid”.’ 17Zo spreekt de Heer: ‘Het zal David nooit aan een opvolger ontbreken die op de troon van Israël zetelt. 18Ook zullen er altijd Levitische priesters blijven, die Mij dagelijks brandoffers opdragen, meeloffers en slachtoffers’.19Het woord van de Heer kwam tot Jeremia: 20‘Zo spreekt de Heer: Als iemand ooit mijn verbond met de dag en de nacht zou verbreken, zodat het niet meer op tijd dag en nacht wordt, 21dan wordt ook mijn verbond verbroken met mijn dienaar David; dan zal hij geen zoon meer hebben om hem op de troon op te volgen. Dit geldt ook voor mijn verbond met de Levitische priesters, mijn dienaren. 22Zo ontelbaar als de sterren aan de hemel, zo onmetelijk als het zand aan de zee, maak Ik het nageslacht van mijn dienaar David en van de Levieten die in mijn dienst staan’. 23Het woord van de Heer kwam tot Jeremia: 24‘Hebt u gemerkt wat de volken zeggen: “De twee stammen die de Heer had uitverkoren, heeft Hij verworpen.” Ze verachten mijn volk; het is in hun ogen geen natie meer.’ 25Zo spreekt de Heer: ‘Als Ik geen verbond heb gesloten met de dag en de nacht, en aan hemel en aarde geen vaste wetten heb gegeven, 26dan zal Ik het nageslacht van Jakob en van mijn dienaar David verwerpen; steeds weer kies Ik iemand uit zijn nageslacht om over de nakomelingen van Abraham, Isaak en Jakob te heersen. Ik herstel hen in hun vroegere staat en ontferm mij over hen.’

