Heil voor Jeruzalem
1‘Jubel, onvruchtbare die nooit heeft gebaard,
breek uit in vreugdegejubel en gejuich, u die geen weeën heeft gekend,
want de zonen van de verlaten vrouw zijn talrijker
dan die van de vrouw die een man heeft’, zegt de Heer.
2‘Vergroot de ruimte in uw tent,
de wanden van uw woning moeten wijd zijn opgezet.
Wees er niet zuinig mee; verleng uw scheerlijnen, sla uw tentpinnen stevig vast.
3Want naar rechts en naar links zult u zich uitbreiden,
uw nakomelingen zullen volken aan zich onderwerpen
en zij zullen verlaten steden bewonen.
4Wees niet bevreesd, want u hoeft zich niet te schamen;
voel u niet vernederd, want reden tot blozen hebt u niet.
De beschaming van uw jeugd zult u vergeten
en aan de smaad van uw weduwschap zult u niet langer denken.
5Want Hij die u gemaakt heeft is uw man,
de Heer van de machten is zijn naam,
en uw verlosser is de Heilige van Israël,
die de God van heel de aarde heet.
6Want u was een verstoten en zielsbedroefde vrouw
toen de Heer u riep;
verstoot een man soms de vrouw van zijn jeugd?’
zegt uw God.
7‘Een kort ogenblik heb Ik u in de steek gelaten,
maar met groot medelijden breng Ik u weer bijeen.
8In een stortvloed van toorn heb Ik een ogenblik mijn gezicht voor u verborgen, maar met eeuwige liefde ontferm Ik mij over u’,
zegt de Heer, uw verlosser.
9‘Het is voor Mij zoals in Noachs dagen:
zoals Ik toen gezworen heb dat de wateren van Noach de aarde nooit meer zullen overstromen,
zo zweer Ik dat Ik nooit meer kwaad zal zijn op u,
nooit meer schelden zal op u.
10Al wijken de bergen
en wankelen de heuvels,
mijn gunst wijkt niet van u,
en mijn vredesverbond wankelt nooit’,
zegt de Heer, uw Ontfermer.
11U, ongelukkige, opgejaagd en niet bemoedigd,
Ik leg uw stenen op kleurrijke mortel,
en uw grondvesten op saffier;
12Ik maak uw muurschilden van robijn,
uw poorten van karbonkelsteen,
en heel uw ringmuur van kostbaar gesteente.
13Al uw kinderen worden dan door de Heer onderricht,
en voor uw kinderen zal er diepe vrede zijn;
14op een fundament van gerechtigheid wordt u gebouwd.
Houd u ver van onderdrukking, want u hoeft niet bevreesd te zijn;
ver ook van verschrikking,
want zij zal u niet naderen.
15Valt men u aan, dan komt het niet van Mij;
maar wie u aanvalt, zal voor u bezwijken.
16Zelf heb Ik de smid geschapen die het kolenvuur aanblaast,
en gereedschap voor zijn werk tevoorschijn brengt;
zo ben Ik het ook die de verdelger heeft geschapen om te gronde te richten.
17Geen wapen, tegen u gesmeed, zal slagen,
en u zult de schuld bewijzen van elke tong die zich in het geding tegen u verheft.
Dat is het erfdeel van de dienstknechten van de Heer,
en hun heil, dat Ik hun breng
– godsspraak van de Heer.

