De Assyrische overweldiger
1De Heer zei tegen mij: ‘Neem een groot schrijftablet en schrijf daarop in gewoon schrift: Spoedig-Roof-Buit-Nabij.’ 2En ik nam als betrouwbare getuigen Uria de priester en Zecharja de zoon van Jeberechjahu. 3Daarna had ik gemeenschap met de profetes. Zij werd zwanger en bracht een zoon ter wereld. En de Heer zei: ‘Noem hem Spoedig-Roof-Buit-Nabij. 4Want voordat de knaap vader en moeder kan zeggen, worden de rijkdom van Damascus en de buit van Samaria naar de koning van Assyrië gebracht.’ 5Verder zei de Heer tegen mij:6‘Omdat dit volk het rustig vloeiende water van Siloach versmaadt
en bang is voor Resin en voor de zoon van Remaljahu,
7daarom brengt de Heer
de grote en geweldige wateren van de Eufraat over hen;
– de koning van Assyrië met al zijn macht.
Zij treden buiten hun bedding, stromen over al hun oevers heen,
8zij dringen Juda binnen en overspoelen het land steeds verder,
zij reiken tot aan de nek en als wijd gespreide vleugels bedekken zij uw land, zo breed als het is,
o Immanuel!
Vruchteloze plannen
9Volken, hef uw krijgsgeschreeuw maar aan: u raakt toch in paniek.
Luister aandachtig, alle uithoeken van de aarde!
Omgord u maar: u raakt in paniek.
Omgord u maar: u raakt toch in paniek!
10Smeed maar plannen, zij worden verijdeld;
sluit maar overeenkomsten, er komt niets van terecht;
want God is met ons!’
De Heer als struikelblok
11Zo heeft de Heer tot mij gesproken toen Hij mij bij de hand greep en mij ervoor gewaarschuwd heeft de weg van dit volk te gaan:12‘Noem niet samenzwering wat dit volk samenzwering noemt;
vrees niet wat zij vrezen en heb geen angst daarvoor.
13De Heer van de machten moet u als heilig beschouwen,
alleen voor Hem moet u angst hebben en bang zijn.
14Hij zal een heiligdom voor u zijn, voor beide huizen van Israël,
een steen waaraan men zich stoot, een rotsblok waarover men struikelt,
een net en een valstrik voor de bewoners van Jeruzalem.
15Velen zullen struikelen; zij zullen vallen en zich verwonden,
of in de strik gevangen worden.’
16Ik wil deze getuigenis zorgvuldig bewaren
en dit onderricht in mijn leerlingen verzegelen.
17Ik wacht vol vertrouwen op de Heer, die zijn gelaat verbergt voor het huis van Jakob: op Hem blijf ik hopen!
18Ik en de kinderen die de Heer mij gegeven heeft,
wij zijn tekens en zinnebeelden in Israël
van de Heer van de machten, die op de berg Sion woont.
\m
19En als ze tegen u zeggen: ‘Ondervraag de geesten van de doden en de waarzeggers die lispelen en prevelen; een volk raadpleegt toch zijn goden en zijn doden ten behoeve van de levenden’,
20houd u dan aan het onderricht en de getuigenis!
\m Als men niet spreekt volgens dit woord, waartegen geen bezwering baat,
21zwerft men uitgeput en hongerig rond, verbitterd door de honger. Dan vervloekt men zijn koning en zijn God, kijkt omhoog
22of staart naar de grond: overal is benauwenis en donkerte, nacht en benardheid, verregaande duisternis.
23Want er is geen ontkomen aan voor hem die erdoor omsloten wordt.
Een helder licht
Nu heeft de eerste smaad gebracht
over het land van Zebulon en over het land van Naftali,
en de laatste heeft de weg naar de zee zwaar verdrukt,
het Overjordaanse, en het gewest van de heidenen.

