Hij trok mij omhoog uit het slijk
\m 1Voor de leider van de muzikanten, op naam van David. Een zangstuk.2Vurig zag ik uit naar de Heer;
Hij boog zich en hoorde mijn roepen.
3Hij trok mij omhoog uit het rampzalige graf,
omhoog uit slijk en moeras;
Hij liet mij weer op rotsvaste grond staan,
gaf mijn stappen weer stevigheid.
4Een nieuw lied gaf Hij mij in de mond,
een lofzang voor onze God.
Velen zien wat de Heer heeft gedaan,
en vertrouwen op Hem, vol ontzag.
5Gelukkig de mens
die op de Heer vertrouwt,
zich niet inlaat met aanmatigende mensen,
niet met leugenaars of met hun bedrog.
6Veel hebt U tot stand gebracht
voor ons, Heer mijn God:
in wonderwerken en plannen voor ons
kan niemand zich met U meten.
Al zou ik ervan willen getuigen en spreken,
het zijn er te veel om te tellen.
7U wenst geen slachtoffers en geen geschenken;
om te luisteren hebt U mij oren gegeven,
brandoffers en zoenoffers vraagt U niet.
8Daarom zeg ik: ‘Hier ben ik, ik sta klaar’;
over mij staat in de boekrol geschreven:
9‘Uw wil uitvoeren, mijn God, is alles wat ik wens,
uw Wet is voor mij vlees en bloed’;
10van uw heil ben ik de blijde verkondiger
binnen de grote gemeenschap.
Mijn lippen houd ik niet gesloten,
dat weet U, Heer:
11ik houd uw heil niet geheim
diep in mijn hart:
van uw trouw en redding maak ik melding;
ik verzwijg voor de grote gemeenschap niet
het verhaal van uw liefde en trouw.
12En U, Heer,
zult uw hart niet sluiten voor mij;
uw liefde en trouw
zullen mij altijd beschermen,
13nu kwellingen mij omsluiten,
te talrijk om ze te tellen;
nu mijn zonden mij hebben ingehaald
en het voor mijn ogen schemert;
nu ze talrijker zijn dan de haren op mijn hoofd
en mijn hart het begeeft.
14Ik bid U, o Heer, red mij;
kom snel, Heer, en help mij toch.
15Laat iedereen die uit is op mijn dood
voor schut en te schande staan.
Laat iedereen die mijn ondergang wil
beschaamd de aftocht blazen.
16Schrikken moeten ze van hun eigen schande,
zij die zeggen: ‘Ha, ze hebben hem.’
17Laat iedereen die uitziet naar U
zich verblijden en verheugen in U,
ieder die hecht aan uw heil steeds zeggen: ‘Groot is de Heer.’
18Nu ik arm ben en zo ellendig,
zal de Heer aan mij denken.
Mijn helper en bevrijder bent U,
wacht toch niet langer, mijn God.

