Psalm 73

Derde Boek

\mr Psalm 73-89

Altijd ben ik bij U

\m 1Een zangstuk op naam van Asaf.
Ja, God is goed voor de rechtvaardigen,
goed is Hij voor de zuiveren van hart.
2Maar ik – ik was bijna uitgegleden,
het scheelde niets of ik was misgestapt.
3Ik was jaloers op die opscheppers,
zag hoe goed het de bozen vergaat:
4armoede kennen ze niet,
hun lichaam is gezond en doorvoed.
5Anderen moeten zwoegen – zij niet,
anderen worden geplaagd – zij niet.
6Verwaandheid is dan ook hun halssieraad,
geweld heet de mantel die hen omhult.
7Hun ogen puilen uit het vlezig hoofd,
hun hart loopt over van waan en van onzin;
8zij hanteren boosaardige spot,
hooghartig geweld is hun dreiging.
9Hun mond komt de hemel te na
en hun tong gaat tekeer op aarde.
10Daarom loopt het volk met hen weg
en slurpt hun woorden als water.
11En dan zeggen ze nog: ‘Wat deert het God?
Is er wel iets dat de Hoogste deert?’
12Ja, zo zijn de bozen:
zij kennen geen zorgen en winnen aan macht.
13Ik bewaarde mijn hart vergeefs zonder smet,
ik waste vergeefs mijn handen in onschuld,
14want ik word de hele dag gekweld,
ik word getuchtigd van morgen tot morgen.
15Maar als ik zo denk en spreek
zou ik ontrouw zijn tegenover uw kinderen.
16En proberen dit alles te begrijpen,
was een opgave die ik niet aankon –
17tot ik binnen mocht gaan in Gods heiligdom
en merkte hoe het hun verging.
18U zet hen, voorwaar, op een glibberig pad,
U stort hen neer in het verderf.
19Wat een val in één ondeelbaar ogenblik,
wat een neergang, wat een verbijstering.
20Men ontwaakt uit een droom en staat op –
zo weinig telt hun waan voor U, o Heer.
21Toen mijn hart verbitterd was
en mijn nieren verstoord,
22was ik een domoor, een dwaas,
was ik als een rund tegenover U.
23Want altijd ben ik bij U,
U pakt mijn rechterhand vast.
24U leidt mij volgens uw plan,
uiteindelijk neemt U mij met glorie op.
25Wie anders dan U heb ik in de hemel?
Wie anders dan U wil ik op aarde?
26Al vergaan mijn lichaam en mijn hart,
de rots van mijn hart, mijn erfdeel,
blijft God voor altijd.
27Wie U ontloopt komt om;
wie zich van U afkeert verdelgt U.
28Mijn rijkdom is de nabijheid van God;
tot de Heer God heb ik mijn toevlucht genomen.
Van al uw werken zal ik getuigen.