Wijs mij niet af op mijn oude dag
1Ik zoek mijn toevlucht bij U, Heer,
beschaam mij nooit ofte nimmer.
2Zowaar U rechtvaardig bent, verlos mij, bevrijd mij,
leg uw oor te luisteren en maak mij vrij.
3Wees de rots waarop ik woon,
waar ik altijd heen kan gaan;
zorg dat ik opnieuw word bevrijd,
want mijn rots en mijn vesting bent U.
4Bevrijd mij, mijn God, uit de hand van de boze,
uit de greep van schurk en geweldenaar.
5Ja, U, o Heer, bent mijn hoop,
vanaf mijn jeugd mijn toevlucht, Heer.
6Ik steun op U al van voor mijn geboorte,
U bent mijn beschermer vanaf de moederschoot:
voor U is mijn loflied voor altijd.
7Was ik voor velen een heel veeg teken,
U bent mijn schuilplaats, U bent mijn vesting.
8Mijn mond is vervuld van een loflied op U,
van het roemen op U heel de dag.
9Wijs mij niet af op mijn oude dag,
verlaat mij niet als mijn krachten bezwijken.
10Ach, mijn vijanden doelen op mij,
ze azen op mij, spannen samen;
11ze zeggen: ‘God heeft hem verlaten;
volg hem, grijp hem, hij heeft geen beschermer.’
12Blijf niet weg van mij, o God,
mijn God, kom snel en help mij.
13Laat iedereen die mijn leven eist
in schande vergaan;
iedereen die mijn ongeluk zoekt
in schaamte en smaad gehuld staan.
14Maar ik blijf op U wachten,
zal lied na lied voor U zingen;
15mijn mond zal spreken van uw gerechtigheid
en heel de dag van uw redding vertellen.
Ik wil van geen ophouden weten.
16Ik kom tot de machtige daden van de Heer God,
ik prijs de gerechtigheid van U alleen.
17Vanaf mijn jeugd hebt U mij daaraan gewend,
tot op de dag van vandaag verkondig ik uw wonderen.
18Al ben ik oud en grijs, o God,
laat mij toch niet in de steek
terwijl ik de komende generatie
uw kracht en uw machtige arm verkondig.
19Uw rechtvaardigheid, God,
heeft grote dingen gedaan.
Wie is, o God, wie is zoals U?
20Al hebt U ons veel kwelling laten zien,
veel kwelling en meer dan dat –
U laat ons telkens opnieuw herleven.
Laat uit het onderaardse moeras
ook mij weer bovenkomen.
21Schenk mij uw gunsten ongeteld,
trek uw troostende kring om mij heen.
22Bij citerspel zal ik U loven,
uw trouw loven, o mijn God;
bij snarenspel zal ik voor U zingen,
o Israëls heilige God.
23Mijn lippen zullen om U juichen,
geheel bevrijd zal ik zingen om U.
24Mijn tong zal prevelen, zal bidden
over uw rechtvaardigheid, heel de dag,
terwijl iedereen die mijn ongeluk zoekt
te schande en voor schut zal staan.

