Is het gedaan met zijn liefde?
\m 1Voor de leider, bestemd voor Jedutun. Een zangstuk op naam van Asaf.2Ik roep God aan met luide stem,
met luide stem, tot Hij luistert.
3Ik zoek de Heer bij dag in mijn nood,
ik strek mijn handen uit bij nacht:
ik hou niet op, ik kan niet berusten.
4Denk ik aan God, dan moet ik versmachten;
denk ik aan Hem, dan verlies ik de moed.
5U houdt mijn wimpers weerloos open,
ik kan van ontsteltenis niet meer spreken.
6Ik denk aan de tijd van vroeger,
de jaren van het eerste begin.
7Denk ik ’s~nachts weer aan mijn citerspel,
dan klaag ik en vraagt mijn geest:
8Zal de Heer voor altijd zijn afkeer laten blijken
en zal Hij nooit meer genadig zijn?
9Is het gedaan met zijn liefde, voorgoed?
Gedaan met zijn woord voor alle generaties?
10Is God het verleerd medelijden te hebben?
Ligt zijn medelijden in woede gevangen?
11Dan zou je zeggen: ‘Mijn ongeluk is
dat de Hoogste niet langer aan mijn zijde staat.’
12Toch blijf ik uw daden in gedachte houden, Heer,
ik wil uw wonderen van vroeger herdenken
13en mijmeren over wat U hebt geschapen:
niets van dat alles wil ik vergeten.
14Uw weg, o God, is een heilige weg.
Welke god is zo groot als onze God?
15U bent toch de God die wonderen verricht,
U toont uw macht voor de ogen van de volken.
16Met eigen arm hebt U uw volk bevrijd,
de kinderen van Jakob en Jozef.
17Toen de zeeën U zagen, o God,
toen de zeeën U zagen, krompen zij ineen,
de afgronden beefden zelfs;
18de wolken stortten hun wateren uit,
langs de hemel rolde uw donder,
uw bliksem schoot schichtig heen en weer.
19Luid rolde uw donder de hemel rond,
uw bliksems verlichtten de aarde,
de onderwereld schudde en beefde.
20Dwars door de zee ging uw weg,
uw pad voerde dwars door het machtige water,
maar uw voetspoor was nergens te zien.
21U hebt uw volk als een kudde geleid
aan de hand van Mozes en Aäron.

