Zal de vijand uw naam trotseren?
\m 1Een kunstig lied op naam van Asaf.O God, waarom hebt U ons voorgoed verstoten?
Waarom snuift uw woede naar de kudde die U weidt?
2Gedenk het volk dat U eertijds hebt verwekt,
bevrijd de stam die uw eigendom is,
de berg Sion die U hebt betrokken.
3Bouw vol geestdrift onze puinen weer op,
herstel wat de vijand in uw tempel vernielde.
4Midden in uw heiligdom joelen de vijanden,
hun zegetekens hebben zij daar geplant.
5Als houthakkers die hoog met hun bijlen
bomen en struiken neermaaien,
6zo hakken zij rond met bijl en houweel,
slaan zij al het snijwerk aan stukken.
7Zij hebben uw tempel in brand gestoken
en het huis van uw naam grondig ontheiligd.
8Zij gromden: ‘Alles vernietigen wij,
en Gods huizen hebben zij overal verbrand.’
9Geen tekens en geen profeet zien wij meer,
en niemand van ons weet voor hoe lang.
10Hoe lang, o God, zal uw vijand U bespotten?
Zal de vijand voor altijd uw naam trotseren?
11Waarom weerhoudt U uw hand?
Waarom legt U uw rechterhand in de schoot?
12Maar toch is God mijn koning van oudsher
die reddende daden verricht hier op aarde.
13U hebt in uw macht de zee gekloofd,
op het water de schedels van de draak verpletterd.
14De koppen van Leviatan hebt U vermorzeld
en aan de haaien tot voedsel gegeven.
15Bronnen en beken hebt U laten ontspringen,
boordevolle stromen hebt U drooggelegd.
16Van U is de dag, net als de nacht;
zon en maan hebt U hun plaats gegeven.
17U hebt alle grenzen van de aarde bepaald;
winter en zomer hebt U ontworpen.
18Bedenk, Heer, hoe de vijand U bespot,
hoe verdwaasd men spot met uw naam.
19Geef uw tortelduif niet prijs aan vraatzuchtige beesten,
vergeet toch het lot van de armen niet.
20Houd uw oog gevestigd op het verbond:
tot in de verste uithoeken woont het geweld.
21Laat geen verdrukte beschaamd moeten vluchten,
laat armen en zwakken uw naam prijzen.
22Sta op, o God, en voer uw pleidooi,
bedenk dat dwazen U heel de dag bespotten.
23Vergeet het gejoel van uw vijanden niet,
het aanhoudend geschreeuw van wie tegen U opstaan.

